Kruising

Zuid-Frankrijk, een drukke kruising.
Ik ben aan het rennen over het asfalt, weg van de auto met mijn vrouw en mijn huilende dochter.
Hun bestaan ben ik even kwijt.
In mijn hoofd gebeurt verdomd weinig.
Geen doel, geen idee.
Een rennende automaat.
Ik voel de cadans van mijn voeten op het wegdek. Regelmatig en met een mooie afwikkeling van hak naar teen.
In de verte ligt een platgedrukte, goudkleurige auto dwars op de weg.
Die schijn ik geraakt te hebben.
Zei mijn vrouw.
Of nee, ze zei: ‘Hij gaat over de kop!’
Ik wist niet waar ze het over had.
Ik had wel een klap geregistreerd en was nog bezig de verbazing daarover te verwerken.
Een ontspannen soort verbazing. Zoals tijdens een trage voetbalwedstrijd waarin ineens een doelpunt valt en je denkt, huh, hoe ging die er nou in?
Ik stapte uit en keek in de richting waarin zij keek, meer als ramptoerist dan als betrokkene.
In de verte lag een platgedrukte, goudkleurige auto dwars op de weg.
Die auto had ik nog nooit eerder gezien.
Ik begon te rennen.
Na een paar passen deed ik mijn zonnebril af.
Een paar passen daarna drong een vaag besef tot me door dat er iets heel erg mis was.
Ik liet de zonnebril vallen.
Als in een slechte film.
Mijn blik is gefixeerd op een platgedrukte goudkleurige auto. Minivan.
Die ik geraakt schijn te hebben.
De weg naar de auto is bezaaid met spullen.
Kinderzitjes, onder andere.
De auto heeft als een centrifuge alle losse spullen er uit geslingerd.
Ik nader de auto.
Er dringt een vage notie van dood en bloed tot me door.
Een abstractie, maar concreet genoeg om bang van te worden.
Ik word bang.

(Morgen verder.)