Ambtenaren in oorlogstijd

Ik gaf een dag les aan legerofficieren.
Majoors uit de verschillende onderdelen van de krijgsmacht.
Bij de marine heten ze dan ‘Luitenant ter zee der 1ste klasse.’

Het was de eerste keer dat ik voor legerofficieren optrad.
Ze droegen allemaal hun uniform in het klaslokaal.
Sommige uniformen leken een imitatie van het leger, zoals de harmonie-uniformen waartussen ik een aanzienlijk deel van mijn jeugd heb doorgebracht.

De hele dag werd ik met U aangesproken.
Aan het begin van de dag had ik gevraagd om elkaar te tutoyeren.
Dat was goed.
Maar gaandeweg de ochtend spraken ze me toch weer met U aan.
We hebben een bijzonder beleefd leger.
Elke pauze vroeg tenminste één officier of hij soms een kopje koffie voor me mee kon nemen.

Het is moeilijk om beleefdheid te associëren met het vermogen te doden.
Als we de Amerikanen mogen geloven doodt ons leger met een zekere tegenzin.

Tijdens de lunch vroeg ik mijn chaperonne, een Luitenant ter zee der 1ste klasse uit de onderzeedienst, of ze onderling nog hadden gesproken over de kritiek van Gates op de Nederlandse troepen in Uruzgan.
Hij schudde zijn hoofd.
Oninteressant.
Ik vroeg waar ze dan wel over hadden gesproken.
Hij veerde op en vertelde hoe ze de avond ervoor een flesje wijn hadden opengemaakt en uitgebreid hadden gesproken over het boek dat ik had voorgeschreven voor de cursus.
Daar had je tenminste iets aan.
Het boek ging over het functioneren van overheidsbureaucratieën.