Presentatietechniek

Ik meldde me bij een landhuis in Bloemendaal voor een training in presentatietechniek. De trainer heeft een wat merkwaardig welkomstritueel.
    ‘Erg hè, om hier te werken? Wat verschrikkelijk, hè?’ zegt hij. Hij spreidt zijn armen en toont me de werkkamer.
    Ik beaam dat het landhuis erg fraai is.
    Hij raakt me amicaal aan. In de tien seconden die ik nu in zijn kamer heb doorgebracht ben ik aanraakbaar geworden. Ik zat nog te wachten tot mijn lichaam zou stoppen met zweten. Ik had er flink de vaart in gezet, op de fiets.
    ‘En het wordt nog veel erger,’ vervolgt de trainer. ‘Weet je wat? Ik woon hier twee straten verderop! Schandalig, hè?’ Hij gebaart naar het raam. Buiten is alleen het parkje van het landhuis te zien. Achter de bomen ligt een villawijk waar ik zojuist doorheen ben gefietst.
    Op zijn bureau ligt mijn roman. Hij geeft er een goedmoedig klopje op. ‘Nog niet gelezen, hoor.’
    Dan neemt hij een telefoontje aan, waarvan hij na afloop zal zeggen dat hij een ruzie moest sussen tussen twee ministers en een gedeputeerde.
    Terwijl hij met de telefoon aan het oor de kamer verlaat, bestudeer ik de foto’s in de boekenkast. Er staan diverse gezinsfoto’s. Een lachende blonde vrouw, minder knap dan ik had verwacht, en een hele schare aanstekelijk lachende blonde kinderen. Die hebben duidelijk geen training nodig in presentatietechniek.
    Ik kijk een moment naar hun gezichten en denk: dit is de toekomstige ruggengraat van onze samenleving. Monter, hardwerkend, goed in liedjes maken voor bruiloften.
    Later die ochtend zal de trainer zeggen: ik wil graag om half vijf klaar zijn, omdat ik moet tennissen met mijn kinderen.