Het dieptepunt van de zomer van 2011

Alles lag klaar voor de kampeervakantie. De belt aan spullen die, als ze eenmaal in al haar glorie is opgebouwd in de woonkamer, één woord onverbiddelijk naar de oppervlakte dwingt: Waarom? Dat woord hebben we leren negeren.
    Het was als eerdere jaren. De huurauto, de spullen. Behalve dat het regende. En dat we maar twee uur hoefden te rijden naar de eindbestemming, in plaats van elf. Op het moment dat we onze vakantiebestemming hadden gekozen, klonk dat als een voordeel. Twee uur naar het oosten, niet naar het zuiden.
    Terwijl het regende, riep de radio die dag uit tot het dieptepunt van de zomer van 2011. Later volgden reportages over campings die geëvacueerd dienden te worden. Ondertussen vermaakten de kinderen zich met de autostoeltjes. Ze zetten ze achter elkaar en speelden treintje.
    We stelden ons voor hoe we gevieren in de tent zouden luisteren naar de eindeloze regen. Ineens herinnerden we ons allerlei klussen in het huis die we nodig moesten doen, waar we de rest van het jaar plezier van zouden hebben.
    Het regende nog steeds, zij het weer iets harder. De slechtste dag van de zomer van 2011 had nog ambities.

Toen hakten we de knoop door: we zouden gaan klussen. Beter plan. Je moet je niet vastbijten in een achterhaald idee.
    Een paar minuten later besloten we ineens toch te gaan kamperen. Dat wil zeggen, ik zou eerst gaan, met de tent en de belt aan spullen. Volgens het weerbericht zou het de volgende dag minder hard regenen. Dan zouden mijn vrouw en dochters komen. Daarna zou het opnieuw gaan regenen, een week lang. Wat daarna zou komen, wist niemand.
    Toen we eenmaal een week op de camping waren, werd het antwoord duidelijk: nog meer regen.
    Op het veldje voor onze tent oefenden twee meisjes hun regendans. Urenlang. Iedereen die langs liep werd staande gehouden, om het resultaat te bekijken.
    Bij de afwas maakten mensen grappen over dat het ergste nog zou komen. Terugkerende vraag: ‘Hoe lang moeten jullie nog?’
    Toen het een avond niet regende, vloog er ineens een zwerm badmintonshuttles door de lucht langs de volle maan, als muggen rond een lamp.

Aan de campingeigenaar vroeg ik of er veel afmelding waren, vanwege het weer. Hij keek me aan alsof ik iets raars had gezegd. ‘Geen enkele,’ luidde het antwoord.
    De vastberadenheid had iedereen stevig in zijn greep.

Vier dagen voor het einde, vroeg Vera, onze dochter van zes jaar, welke dag het was. De regen rammelde op de tent. De bui was al voorbij, maar de bomen gaven het verzamelde water met een vertraging door.
    ‘Zondag,’ zei ik.
    Ze zuchtte en liet haar schouders en hoofd hangen. Ze heeft een theaterpose voor teleurstelling. De meeste mensen kennen die pose vooral van dansers die een robot nadoen die wordt uitgeschakeld.
    ‘Wat is er?’ vroeg ik.
    ‘Dan gaan we over vier dagen alweer naar huis. Ik wil nog niet naar huis,’ zei ze somber.
    Zo was het.
    Het dieptepunt van de zomer van 2011 bleek een prachtige tijd om te kamperen.
    De laatste avond liep mijn vrouw over de camping om te kijken of er nog mooiere plekken waren dan de onze. Voor wanneer we zouden terugkeren. Ze waren er niet.

3yl4ij5f