Midden in de winternacht

 Mijn dochter van drie en ik zingen een kerstlied. ‘Midden in de winternacht, hm hm hm hm hmmm hmmm.’ Een groot deel van de tekst is zoekgeraakt, ergens tussen een basisschool in de Westelijke mijnstreek en een eengezinswoning in de Randstad.
            Over de laatste zin voelen we ons echter allebei zeker. We zingen luid en traag: “Christus is geboren.”
            ‘Maar nú is die dood!’ zegt mijn dochter.
            Ja, nu is die dood.
            ‘Wie is er eigenlijk dood?’ vraagt ze.
            ‘Jesus Christus,’ zeg ik.
            ‘Ja, die. Dus nu kan die niet meer lopen.’
            Nee, nu kan die niet meer lopen.
            Mijn bevestiging is halfhartig, omdat het antwoord zo schraal voelt. Ik maak de wereld weer iets kleiner. Ik had ook kunnen zeggen: hij kan wel nog lopen. En dan zou zij vragen: hoe kan dat? En dan zou ik zeggen: omdat hij de zoon van God is en herrezen is uit de dood. En dan zou zij antwoorden: ooo ja. Want dat antwoordt ze, als ze geen idee heeft waar ik het over heb. Dat vindt ze prima. Over het grootste deel van de wereld heeft ze geen idee. Een Godenzoon meer of minder maakt daarin geen verschil.
            Ik bedoel: dit is een meisje dat elke dag begint met dezelfde drie vragen: ‘Ga ik vandaag naar de crèche? Wie gaat me brengen? Wie komt me halen?’ Soms gevolgd door een vierde vraag: ‘Is de Holy Kitty onderbroek nog in de was?’ Wanneer de vragen beantwoord zijn, duwt ze de deken van zich af en laat ze zich uit bed tillen. Er zijn een paar dingen die ze moet weten. De rest komt wanneer het komt.
            Het liefste zou ik die rest een beetje oprekken, zodat hij zaken kan bevatten die strikt genomen nergens op slaan. Zoals het feit dat er Godenzonen bestaan die hier en daar een wonder verrichten en hun wang gebruiken voor passief-agressieve vormen van verzet.
            Net als iedereen in de Westelijke mijnstreek, ben ik opgegroeid met de Godenzoon. Voor zover ik me kan herinneren, heb ik nooit in hem geloofd. Dat hoefde ook niet. De Godenzoon was er gewoon. Mensen hadden het er over hem. Dan besta je, onafhankelijk van wat de observator gelooft. Een beetje als de verre oom die je nooit hebt ontmoet, maar die af en toe ter sprake komt in familieconversaties.
            Toen ik het dorp verliet waarin ik was opgegroeid, bleef die verre oom daar achter, bij de gemeenschap die hem in het leven had geroepen. Als iemand er naar vroeg, zei ik: ik ben een atheïst.
            Tot het moment in mijn studententijd dat ik mezelf erop betrapte dat ik tegen God sprak. Het gebeurde sporadisch en alleen op momenten van wanhoop, maar dat deed aan het feit zelf niets af. Eerst dacht ik dat het een inconsistentie was, een weeffoutje dat gerepareerd moest worden. Maar ik bleek gehecht te zijn aan dat weeffoutje. Dus toen moest ik de beschrijving van mezelf aanpassen: Ik ben een atheïst die met God praat.
            Ondertussen zeg ik tegen mijn dochter: Ja, Jesus Christus is dood. En nee, dan kan die niet meer lopen.
            Daar was geen speld tussen te krijgen.
            Waar ook geen speld tussen te krijgen was: Ik ben het type vader dat de wereld kleiner maakt. De ene dag sneuvelt de onsterfelijkheid, de andere dag had ik geen weerwoord op het pleidooi van mijn oudste dochter, zeven jaar, dat een namaakkerstboom beter is voor het milieu dan de boompjes die we elk jaar zelf uitgraven in een naburig kerstbomenasiel.
            De jongste dochter en ik zochten samen op Youtube naar Midden in de winternacht, met de volledige tekst. De populairste clip was van een kinderkoor begeleid door het soort muzak dat je in liften wordt opgedrongen. Boemelend basje, beschaafd drummetje en een fleurig dwarsfluitje. Geen wonder dat de kinderen klonken alsof het heil dat ter wereld kwam hen gestolen kon worden.
            Dat arrangement kwam natuurlijk van de hand van een toegewijde vader, dat kon niet missen.