De zwartrijder

Ik zit met mijn tas op schoot in een tram die bij elke halte mensen opzuigt uit het duister. De kantooruren zijn net ten einde, maar veel passagiers kijken alsof ze nu op weg zijn naar een tweede baan, eentje met matige secundaire arbeidsvoorwaarden.
            Voor me gaat een vrouw zitten van een jaar of vijftig. Ze heeft het soort droevige haar dat bij bouviers voor de ogen hangt. Als we twee straten verder zijn, staat ze ineens op en loopt ze met haar chipkaart naar de kaartlezer bij de deur. Dan gaat ze weer zitten.
            Prompt verschijnen er drie controleurs in burger. De vrouw wordt aangesproken door een vrouwelijke controleur van haar eigen leeftijd. Die deelt haar mee dat ze te laat heeft ingecheckt. Ze moet 50 euro betalen of een legitimatiebewijs laten zien. Terwijl de vrouw in haar tas begint te graven, mompelt ze haar bezwaren binnensmonds.
           Ze overhandigt haar paspoort. Tegelijkertijd probeert ze iemand te bellen. Er wordt opgenomen. Als de vrouw haar mond opent voor de mededeling ‘Ja, met mij’, ontsnapt haar een grote klodder kwijl die het gemompel bijeen had gebracht. Ze veegt hem snel weg met de rug van haar hand. Dan zegt ze in de telefoon: ‘Ja, ik heb weer een boete in de tram en moet blijven zitten. Dus.’ Ze hangt op.
           De controleur is een hele poos bezig met het overschrijven van de gegevens van het paspoort op een formulier. De tram rijdt verder – een en dan twee haltes voorbij waar de vrouw had willen uitstappen. Ze kijkt naar de schrijvende controleur en zegt: ‘Zo, nou voel je je zeker een hele pief, hè?’ En dan: ‘Jij hebt zeker geen kinderen die thuis zitten te wachten tot je gaat koken?’
           Zonder op te kijken antwoordt de controleur: ‘Nee.’
           De vrouw trilt van woede, maar haar stem wil zich maar niet verheffen. ‘Nou, jij hebt weer je gehaktballetje verdiend voor vandaag. Goed hoor, hè. Echt knap.’
           De andere passagiers en ik kijken naar een vis die spartelt op het droge. De vrouw vecht met haar fatsoen, of eigenlijk: met de dressuur die zo diep in haar zit dat hij haar woede hulpeloos laat.
           ‘U bent niet verplicht te antwoorden,’ zegt de controleur, ‘maar wat was de reden waarom u geen geldig vervoerbewijs heeft.’
           ‘Ha,’ schampert de vrouw. ‘Dat heb ik wel. Hier, controleer het maar.’
           De controleur realiseert zich haar fout en zwijgt.
           De vrouw houdt zelf haar chipkaart bij de kaartlezer. ‘Hier, zie je, tot ziens. Nu ben ik uitgecheckt.’ Maar de triomf die ze even had gevoeld, is alweer verdwenen. De futiliteit van haar gelijk zuigt de lucht uit haar stem.
           Dan overhandigt de controleur haar de bon.
           De handen van de vrouw aan trekken het papier. Ze wil het verscheuren voor de ogen van de controleur, maar weer wint haar dressuur en ze beperkt zich tot opzichtig verkreukelen. De papierbal propt ze het in haar tas.
           De tien, vijftien seconden tot de tram eindelijk weer stopt, staat ze zwijgend voor de uitgang.
           Als de vrouw is uitgestapt, beginnen ineens verschillende passagiers opgewonden tegen de controleur te praten. Ze krijgt complimenten voor hoe kalm ze gebleven is. Anderen spreken ondertussen schande van de onbeleefdheid van de vrouw, weer anderen over het zwartrijden. De lethargie van de passagiers heeft plaatsgemaakt voor een mengsel van opluchting en wellust.
           Waarom maakte een milde overtreding zoveel los? Een vrouw had zich niet aan de regels gehouden. Maar dat was niet bepaald bedreigend. Nee, ergens herinnert elke overtreding ons aan het feit dat wij die keuze ook hebben. De diepste burgerlijke angst is dat er regels zijn waar je je niet aan hoeft te houden, dat je meer keuze hebt dan je wilt toegeven, dat alles anders zou kunnen.
           Fatsoen is de mythe dat je niets doet met de onvrede over je eigen leven omdat je te netjes bent, in plaats van te laf.