Zoet donker bier

(Een herschreven versie van een oud stukje, bedoeld voor een tijdschrift, maar niet literair genoeg bevonden omdat het 'urgentie mist' en te 'anekdotisch' is. Dat kan kloppen. Dus nu als mini-serie op bijzinnen.com.)

Ik wilde ook lachen dit jaar. Zoals Misjel, Frank, Peet, Har, Lei lachten.
    Zelfs zoals Bert, die bijna stikte in het lachen toen hij met zijn middelvinger het konijn van zijn zus tussen de achterbenen kriebelde. We zaten met zijn allen in carnavalskleding in de woonkamer van zijn ouders te wachten tot we compleet waren. Het konijn begon tegen Berts hand aan te rijden en kwam klaar in seconden. Dan zei Bert gadverdamme en moest hij hoesten van het lachen. Zijn linkerhand hield hij voor zijn hoestende mond, zoals het hoort, terwijl hij de rechter, nat met konijnenzaad, dreigde af te vegen aan een van ons. We stoven uiteen. Schreeuwend en lachend. Vooral schreeuwend.
    Of zoals Ron, die zijn broek openmaakte terwijl we in de rij bij de kassa stonden van het gemeenschapshuis waar het vrijdagavondbal was. Dat was de tweede avond van carnaval, vorig jaar. Ron zei dat hij ontzettend moest zeiken. Niemand reageerde. Toen deed hij zijn broek open en begon te zeiken. Hij raakte de achterkant van Peets badjas ? Peet ging elk jaar naar carnaval in dezelfde badjas, vijf dagen lang. Peet sprong weg, schreeuwend. Ron achtervolgde hem, zeikend. Hij rende met zijn heupen naar voren gedrukt, piemel in de hand en een gouden straal voor hem uit. Hij kwam adem tekort om te rennen, pissen en lachen tegelijkertijd. Na een paar seconden liet hij Peet gaan en begon hij iedereen te achtervolgen. Op de betontegels kon je precies zijn spoor volgen. De rij bij de kassa rende alle kanten op. Ik wist te ontkomen, net als de meeste van ons. Toen zijn straal eindelijk verslapte, kwam het laatste restje op zijn eigen benen. We lachten tot we voorbij de kassa waren.

Dat was vorig jaar. Of eigenlijk elk jaar.
    Ik lachte mee. Vond het ook grappig. Maar de jongens lachten niet mee, ze lachten zelf, met alles wat ze hadden, konden het niet tegenhouden. Het was groter dan henzelf. Ik had altijd het gevoel dat zij iets wisten dat ik niet wist, waardoor ik net teveel moest nadenken waarom iets grappig was. Dan bleef alleen meelachen over.
    Ik kon de grappen zelf niet bedenken. Soms hield ik mezelf een minuut afzijdig en probeerde iets lolligs te verzinnen, maar dit waren geen grappen die bedacht konden worden. Een grap maken leek meer op de vloeiende beweging waarmee Frank kippen de nek omdraaide bij hem in de garage ? iets ambachtelijks, dat met routine en overtuiging te maken had, niet met creativiteit.
    Har liet zich gisteravond voor verschillende meisjes op de knieën vallen en drukte zijn gezicht in hun kruis. Hij schreeuwde iets over naar het kattenoog kijken. De meisjes renden gillend weg. Dat was bijvoorbeeld grappig. Het zou niet in me opkomen.
    Ik wist niet zo goed waarom ze me meevroegen. Misschien had Peet gezegd dat ze mij ook wel mee konden vragen ? Peet was aardig. En dan ging ik mee. Meelachen.

(Wordt vervolgd.)