Een schitterende persoonlijkheidsstoornis

De voormalig staatssecretaris zei dat hij 26 vragen voor me had.
Ik knikte.
Ik was er klaar voor om geïnterviewd te worden.
Het was weliswaar een standaardinterview dat hij ook met zeven anderen afwerkte, maar ik was toch een beetje giechelig.
Ik heb geen routine als geïnterviewde.

De man boog voorover en bracht zijn gezicht recht boven het toetsenbord van de laptop.
Met zijn rechterwijsvinger drukte hij een paar keer op de cursortoetsen. Vervolgens keek hij op naar het scherm om te zien of de cursor inmiddels op de juiste plek was aangekomen. Die twee handelingen herhaalde hij een paar keer.
Hij had geen routine als interviewer.

Ik zweette onstuimig van een haastige fietstocht.
Toen ik twee minuten voor de afspraak bij mijn kamer was gearriveerd, stond hij bij onze secretaresse om te vragen of ze mij al gesignaleerd hadden.
Daar zul je ‘m hebben, wees de secretaresse.
Ik ben niet te laat, stelde ik. Toch? vroeg ik.
Toen gaf ik de voormalig staatssecretaris een hand.

Ik liet hem mijn kamer binnen, zette mijn tas neer en deed mijn jas uit. Terwijl ik met mijn overhemd wapperde om de ergste transpiratielucht te verdrijven, bood de man aan even koffie voor me te halen.
Dat ging me te ver. Ik pakte een mok en rende naar de automaat. De man had beleefd bedankt en wachtte rustig op mijn terugkeer.

Toen we eenmaal met het interview bezig waren, was mijn belangrijkste zorg geen saaie geïnterviewde te zijn. Als interviewer hield ik me nooit zo bezig met hoe saai de geïnterviewde al dan niet was. Dan was mijn voornaamste zorg geen saaie interviewer te zijn.

Na drie kwartier waren we bij vraag 26 aanbeland.
Ik was redelijk onderhoudend geweest, had ik de indruk.
Wat daarvan bewaard bleef was me niet duidelijk, want slechts af en toe hadden mijn antwoorden aanleiding gegeven voor de man om met twee wijsvingers enkele toetsen aan te slaan. Meer dan tien woorden kon hij niet genoteerd hebben.

Dat betekende niet zo veel.
Ik noteerde me altijd ongans tijdens interviews – of ik nam iemand mee die zich ongans noteerde achter een laptop – maar de rapporten die ik uiteindelijk schreef maakten zelden of nooit gebruik van die notities.

Inmiddels hing ik ontspannen achterover in mijn bureaustoel.
‘De laatste vraag,’ zei de man.
‘Prima,’ zei ik. Ik wilde hem niet de indruk geven dat het interview belangrijker was voor mij dan voor hem.

(Morgen verder. Heusch.)