Een schitterende persoonlijkheidsstoornis (slot)

Eerder: 1.

‘Tot slot,’ zei de voormalig staatssecretaris.
‘Ja,’ zei ik.
‘Stel je voor.’ Hij glimlachte alvast.
‘Ja?’ Ik glimlachte mee.
‘Over dertig jaar loop je met je dochter over straat. Ze is dan zelf dertiger, misschien ben je wel al grootvader.’
Ik knikte en keek nadenkend door het raam. Buiten regende het pijpenstelen. Mijn voorstelling van 2036 werd gedomineerd door de behoefte voor de regen te schuilen.
‘En dan laat je haar zien wat jij dertig jaar geleden hebt gerealiseerd met jouw programma.’
‘Juist.’
‘Wat zou je haar dan willen laten zien?’
‘Hm.’
In mijn voorstelling regende het inmiddels niet meer. Ik zag een laan met bomen – mooie volle bomen, glinsterend van de regen. Ik holde een stukje vooruit, maar er kwam geen einde aan de laan. Als ik hiervan iets aan mijn dochter moest laten zien, diende ik mijn carrière voort te zetten bij de gemeentelijke plantsoenendienst.
‘Ik heb te weinig fantasie voor deze vraag,’ bekende ik.
Voor een voormalig staatssecretaris leek me dat een adequaat signaal dat zijn schaarse tijd wellicht elders nuttiger besteed kon worden.

Maar de man grijnsde en leunde achterover. Zijn rechterhand draaide een paar rondjes in de lucht, alsof hij vooruitspoelde door mijn pogingen de vraag te ontwijken. ‘Probeer het gewoon eens.’
Ik ging terug naar de laan met de bomen. Uiteindelijk arriveerde ik bij een anoniem kantoorgebouw – glas, beton, rechthoekig, the whole nine yards. Ik moest voor mijn dochter aanwijzen wat ik had gedaan en het enige dat me te binnen schoot was een anoniem kantoorgebouw.
‘Een gebouw,’ zei ik. ‘Zoals waarin we nu zitten.’
De man keek me indringend aan.
‘Ik heb echt te weinig fantasie voor deze vraag,’ zei ik nog maar eens.
‘Is er niet iets dat je met dit programma hoopt te verwezenlijken?’ hield de man aan.

Enige irritatie bekroop me.
‘Laten we eerlijk zijn,’ zei ik. ‘Alles wat we in dit programma doen is vluchtig. Ik zou op dit moment al niet iets kunnen aanwijzen waarvan ik het intellectuele eigendom zou durven claimen, laat staan over dertig jaar.’
De man tikte enkele letters op zijn laptop.
‘Jij functioneert op een heel ander bestuurlijk niveau dan ik, daar werkt het wellicht anders.’
Hij zweeg.
Dus ging ik verder.
‘Bovendien vereist het een bepaald type persoonlijkheidsstoornis om iets van enig maatschappelijk belang aan te wijzen en dat terug te voeren op je eigen prestaties van drie decennia geleden.’
De man schoot in de lach. Ik amuseerde hem.
Vervolgens zei hij op droge toon: ‘Ik zou wel iets weten. ‘
‘Wat dan?’
Hij vouwde zijn handen ineen achter zijn hoofd. Het interview was voorbij en hij ging nu een verhaal vertellen.
Het verhaal ging over een groot project dat hij had geleid. En verdomd, het project had geresulteerd in een innovatie waarmee ik en honderdduizenden anderen hadden rondgelopen in hun portemonnee.

Het was een mooi verhaal, met schurken en slimme streken en absurde gebeurtenissen. En met hemzelf als held.
Daarna namen we afscheid.

Ik nam weer plaats achter mijn bureau en keek een poosje uit het raam, verlangend naar het juiste type persoonlijkheidsstoornis.