Missen (1)

Ik mis zoveel dingen de laatste tijd.
Mis als in: de lichte misselijkheid die veroorzaakt wordt door de afwezigheid van iets of iemand.

Ik heb er zesendertig jaar op gewacht, maar uiteindelijk blijk ik toch in staat te zijn iets of iemand te missen.

Het blijkt oppervlakkiger dan ik dacht, het missen.
Vluchtiger.
Ik mis Vera meerdere keren per dag.
Vera is mijn dochter van achttien maanden.
De laatste minuten in de trein, vlak voor ik naar het kinderdagverblijf fiets, word ik soms fysiek onwel van de spanning haar weer te zien.
Dan kom ik de speelruimte binnen en zie ik haar zitten.
Meteen is het gevoel weg.
Er komt iets anders, iets verwarrends voor in de plaats.
Ik zie die verwarring ook bij haar.
Ze ziet me binnenkomen en in een flits draait ze haar gezicht weg en begint te wijzen naar willekeurige zaken, begeleid door enigszins nerveus gebabbel waarvan ik niet weet of het voor mij bedoeld is, voor de begeleidsters of voor haarzelf. Voor niemand, wellicht.
Het is ook niet niks, de medemens.
Ik vlucht meestal in een soort logistieke monoloog tegen haar, de begeleidsters, mezelf – tegen niemand eigenlijk – over het pakken van schoenen, aantrekken van jassen, naar buiten gaan, naar huis lopen. Net zo lang tot ik gekalmeerd ben.

Hoe langer ik een kind heb, hoe onbegrijpelijker het fenomeen kind wordt.
Het fenomeen nieuw leven, eigenlijk.
De autonomie er van.
De omvang er van.
Het is een absurd, haast hooghartig idee.
En op een dag loopt het naast je.

Terwijl ik naast haar loop begin ik alweer het gevoel te missen van mijn lippen op haar wang.
Haar op dat moment kussen loopt nogal onhandig.
Bovendien scheer ik me niet vaak genoeg, vindt ze.