Man met de hamer

Drie mannen in reflecterende hesjes, twee scheppen.
Te midden van een maagdelijk perron.
Een vlakte aan strak gelegde tegels.

Twee mannen proberen aan weerszijden van een tegel hun schep in de naad te wurmen.
Het lukt niet.
Op zoek naar een andere tegel.
Ze bewegen de uiteinden van hun scheppen vlak boven de tegels, alsof het metaaldetectoren zijn op zoek naar een schat.
Een van hen kiest een tegel.
De ander sluit aan.
Ook deze lukt niet.
Een van hen slaat de schep zo hard op de tegels dat er vonken van het metaal springen.
De derde man, scheploos, schudt zijn hoofd.

De dichtstbijzijnde man legt zijn schep neer en loopt voor mij langs naar hun gereedschap, een eindje verderop.
Een kleine man, reikt amper tot het borstbeen van zijn collega’s.

Hij lijkt op mijn oom Jean.
Klein, zwart haar.
Aardige man.
Kon fantastisch vloerbedekking leggen.
Zonder hulpmiddelen trok hij met zijn stanleymes kaarsrechte lijnen door het kamerbrede tapijt. Als de twee stukken elkaar loslieten, viel de vloerbedekking tot precies aan de plint. Zo precies dat het leek alsof de vloerbedekking onder de plint gewoon verder liep.
Op zijn vierenvijftigste zoop hij zich dood.
Over zijn vrouw mochten we het daarna niet meer hebben, bij ons thuis.
Niet dat we het daarvoor vaak over haar hadden.

De kleine man komt terug met een rubberen hamer.
Daarmee slaat hij op de omliggende tegels, terwijl de andere man zijn schep in de naad probeert te wurmen.
De kleine man steunt op een knie en slaat ritmisch op de vier omliggende tegels, niet in een cirkelvorm, maar zoals je een kruis slaat bij het binnentreden van de kerk.

Net voor ik instap, zie ik de tegel die het onberoerde middelpunt is van het percussieoptreden langzaam omhoog komen.