Ordnung muss sein 1

De billendoekjes lagen niet op hun plek.
Weer niet.
Er behoort een pak aan mijn kant van het bed te liggen.
Die leg ik na gebruik altijd meteen weer terug.
Altijd.
Meteen.
Met het plastic flapje gesloten, tegen uitdroging van de doekjes.

Mijn vrouw is meer van de leg-ik-zo-wel-terug-school.
Waarbij ‘zo’ een eufemisme is voor ‘niet.’
Maar mijn vrouw heeft om half zeven de billendoekjes niet nodig.
Ik doe de ochtend.
Naast billendoekjes heb je dan nodig: het vermogen tot spraak, parate kennis van het tweede refrein van ‘Op een grote paddestoel, rood met witte stippen’ en de techniek om peutervoetjes te masseren.
Onze dochter van twee pakt je hand en brengt die naar haar voeten. Als de massage niet meteen aanvangt, begint ze klaaglijk te kreunen.
Daarna deelt ze mede: ‘Jrote poep.’
Ze vervangt alle g’s door j’s, als een koempel uit Kerkrade.
Terwijl ik zuchtend de billendoekjes zoek, die weer eens niet op hun plek liggen, is mijn vrouw humeurtechnisch druk met wakker worden.

Gisteren zei ik tegen mijn vrouw dat billendoekjes weer niet op hun plek lagen.
Mijn vrouw antwoordde dat ze niet wist dat er een plek was.
Ik vroeg of ik meteen ook enkele andere ongerechtigheden kon aankaarten.
Ze knikte, schoorvoetend.
Ik vertelde over de lampen die ze overal aan liet in huis.
Over de oplader van haar telefoon, die ze niet uit het stopcontact haalde en die dus stroom bleef consumeren terwijl hij niet in gebruik was.
Over haar fiets die niet goed op slot stond, terwijl ze had beloofd deze aan het hek vast te maken.
En nog zo wat dingen.

Ik blijk een aanhanger van een fascistisch gezinsideaal te zijn.

(Morgen verder.)