Fietstrommel

Toen ik de jonge gemeenteambtenaar vroeg waar hij zich mee bezig hield, zei hij: ‘De fietstrommel.’
    ‘De fietstrommel,’ herhaalde ik, iets te nadrukkelijk. Ik had zelden een mooier antwoord op die vraag gehoord. Even voelde ik de behoefte hem te omhelzen en tegen me aan te drukken.
    De ambtenaar glimlachte behoedzaam, alsof hij wachtte tot ik een grap ging maken.
    ‘Fietstrommel als in: broodtrommel?’ vroeg ik.
    Hij knikte.

Ineens zag ik ze voor me, de halfronde plexiglazen stallingen met plaats voor een handvol fietsen. Een kaasstolp, daar dacht ik aan als ik er langs fietste. Maar nu begreep ik dat het uit de kluiten gewassen broodtrommels waren. Je opende ze door met een handvat een deel van de zijwand omhoog te schuiven in de rest van de constructie.
    Tot dan toe verkeerde ik in de veronderstelling dat mensen die zelf voor hun deur hadden neergezet. Dat was naïef. Er is een fietstrommelbeleid. De gemeente wil graag fietsbezit stimuleren, vanwege milieu, gezondheid, verkeer, waarvoor niet eigenlijk. Er zijn burgers die graag hun steentje bijdragen, maar die geen plek blijken te hebben om hun fiets te stallen.
    Veel maatschappelijke problemen zijn onoplosbaar, maar het bouwen van een plek om een fiets te parkeren, dat moet toch mogelijk zijn. En zo kan het gebeuren dat een jonge verkeerskundige ineens de baas is van het gemeentelijke fietstrommelbeleid.
    Maar de eerste les van het ambtelijke leven is: er bestaan geen eenvoudige problemen.

(Wordt vervolgd.)