Maand zesenveertig

Lieve Vera,

Kleine reus van me. Ik ben je kinderlijfje kwijt. ’s Ochtends in bed schurk ik aan tegen een volwassene met een groeistoornis. Een duimende lilliputter.
    De geboorte van je zusje Jules heeft alle verhoudingen veranderd. Soms slaat mijn vervreemding om in wantrouwen, alsof ik met een dubbelganger te maken heb. Een infiltrant die op pad is gestuurd met jouw uiterlijk als vermomming, maar wiens opdrachtgever een kleine meetfout heeft gemaakt, waardoor de proporties tussen jouw lichaam en het mijne ineens niet meer kloppen.
    Als ik je uit bed til, past je lichaam niet meer in het kuipje dat ik met mijn armen vorm. Aan alle kanten bungelen uitstekende ledematen. Voorzichtig manoeuvreer ik met mijn lading door deuropeningen en trapgaten. Je giechelt naar me, alsof we een parodie uitvoeren.

Dat is trouwens een geliefde bezigheid van ouders: je eigen verrichtingen beschrijven als een parodie op ouderschap. Er is een bescheiden, maar commercieel levensvatbare tekstindustrie ontstaan rond dit gegeven. De schrijver speelt vadertje of moedertje, doet af en toe een schijnbaar gewaagde bekentenis over zijn of haar falen en bespot zo de normen van goed ouderschap, tot bevrediging van de lezer.
    De speelruimte voor bekentenissen is nauw omlijnd. Ze beginnen bij ogenschijnlijk laakbaar gedraag. Je ouderlijke taak ontlopen door de langdurige herhaling van de DVD van Spongebob. Of toegeven dat er momenten zijn waarop je je kinderen wilt uitbesteden aan vierentwintiguursopvang.
    Maar de bekentenissen eindigen altijd ruim voor de streep van werkelijke normoverschrijding. Het zijn pseudobekentenissen. Het feit dat de betreffende ouder er, letterlijk, mee te koop loopt, zegt genoeg. De ogenschijnlijke overtreding wordt altijd voorzien van verzachtende omstandigheden, waarbij de grote, liefst bovenmenselijke inspanningen van de ouder breed worden uitgemeten. De lezer concludeert dan zelf: Dit is een goede ouder, maar ergens houdt het op. Herkenbaar en geruststellend. Een conclusie waarbij alle deelnemers aan de transactie zich beter voelen. De column wordt geplaatst, het tijdschrift verkocht, de lezer bevredigd.
    Laatst vatte iemand dit genre handzaam samen: De vrouwelijke schrijvers willen vergeving, de mannen applaus. Uiteindelijk is dat hetzelfde: erkenning van hun ouderlijke kwaliteiten.
    Ik ben geen uitzondering. (Dat is overigens het mantra van je vader: Ik ben geen uitzondering. Ik zal je deze vier woorden zo spoedig mogelijk aanleren. Veel leed wordt voorkomen door het elke ochtend tegen je eigen spiegelbeeld te prevelen.) Ook ik vul mijn brieven aan jou met onheuse bekentenissen, bedelend om jouw applaus. En, indien mogelijk, ergens een betaalde column. Ook voor zelfgenoegzaamheid is een markt, zolang je het maar verpakt als gemankeerde liefde of zelfkritiek. Vooral naar gemankeerde liefde is een onverzadigbare vraag. Gemankeerde liefde, liefst iets gemankeerder dan gemiddeld, verkoopt mensen de illusie dat ze zelf normaal zijn. Dat is het laatste waarop bezuinigd wordt tijdens een crisis.

Het valt me af en toe zwaar een bekentenis te vinden die voldoet aan de spelregels. De enige die me recent te binnen schoot was mijn neiging om voortdurend aan je billetjes te voelen. Die oefenen een onweerstaanbare aantrekkingskracht op me uit. Mijn vaderlijke handtastelijkheden raken aan een taboe, maar blijven op veilige afstand van de terzakedoende strafrechtelijke categorieën. En, onmisbaar in dit genre, ze drukken liefde uit. Maar het ligt wat precair, natuurlijk. Vermoedelijk zijn allerlei incestplegers eveneens bezeten van liefde.
    In dat opzicht kan ik je echter geruststellen: mijn liefde voor jou is groot, maar ik ben nog nooit bezeten geweest door wat dan ook.

[[popup file="IMG_8475.jpg" description="(thumbnail)" ]]