Verliefd op Frans Pollux

Een paar weken geleden was ik bij de presentatie van "Het gelijk van Heisenberg", een prachtig boek van Frans Pollux. Bij die gelegenheid las ik onderstaande tekst voor.

Op een avond zei ik tegen mijn vrouw: ‘Ik ben verliefd op Frans Pollux.’
    Het was 21 november 2009, een zaterdag. Ik had een kater. Als ik een kater heb, loop ik een verhoogd risico op ontboezemingen.
    Mijn vrouw vroeg: ‘Wie is Frans Pollux?’
    Ik had zijn naam heus wel eens eerder laten vallen. Maar dat zei ik niet. Als mijn vrouw namen vergeet, dan mag ik ook namen vergeten. Ik ben een aanhanger van de theorie dat gezamenlijk falen een goede basis is voor een huwelijk.

Die ochtend was ik teruggekeerd uit Venlo. De avond ervoor was ik te gast tijdens een literair café, hier, in deze boekhandel, onder leiding van Frans Pollux. Ik geef toe, op dat moment was ik al enigszins in de ban van Frans Pollux. Alleen die naam al. Frans Pollux. Het geluid van borrelende luchtbellen in kokende dikke soep. Frans Pollux.
    Een jaar eerder had ik nog nooit van Frans Pollux gehoord. Dat veranderde toen mijn debuutroman uitkwam bij uitgeverij Atlas. Een vriendin van de middelbare school werkt bij L1 en ze nodigde me uit als gast in een cultuurprogramma op L1 radio. Dat werd uitgezonden vanuit een café in Venlo.
    En zo kwam ik voor het eerst in twintig jaar weer eens in Venlo. De laatste keer dat ik hier was geweest, speelde ik nog klarinet. Derde klarinet om precies te zijn, in Harmonie Concordia uit Obbicht. Op een zondagmiddag moesten we naar de Maaspoort voor het bondsconcours. Venlo had voor mij ongeveer dezelfde klank als Waddinxveen of Waalwijk. De grens van Limburg lag voor mijn gevoel ergens bij de Prins Claus centrale in Maasbracht. Zo werd er over gepraat. Op genereuze momenten rekende we Roermond ook nog tot Limburg. Maar daarboven begon het gebied dat we handzaam hadden ingedikt tot twee lettergrepen: Holland.
    Het enige dat ik me herinnerde van die zondagmiddag in Venlo waren de gesloten rolluiken van de Blokker en de Etos, opgevrolijkt door rondwaaiend zwerfafval. Alleen de friettent was open. Om de tijd te doden voordat we moeten optreden, at ik met enkele andere muzikanten een frikadel speciaal. Weken later proefde ik nog de smaak van uitjes en curry als ik tijdens de repetitie het mondstuk van mijn klarinet tussen mijn lippen nam.
    Door het radioprogramma maakte ik opnieuw, zoveel jaar later, kennis met Venlo. Het was een prettige kennismaking. Ik wandelde door de binnenstad en meldde me in het café waar het radioprogramma werd opgenomen. De twee presentatoren zaten aan een tafel. De ene man zag eruit alsof hij het hele jaar door in een tent op het Pinkpopterrein woonde. Inclusief beperkte toegang tot sanitaire faciliteiten. De andere presentator was een enthousiaste jongeman, vooruit, een aantrekkelijke jongeman met het soort grijns van mensen die je het gevoel bezorgen dat ze meer van het leven kunnen zien dan jij. Zo’n glas-half-vol type. Dat was Frans Pollux. Frans ondervroeg zijn gasten met de gretigheid van iemand die lijkt te denken dat de gast op elk moment een onsterfelijke uitspraak zou kunnen doen. Van het interview herinner ik me vooral dat ik er alles aan deed om Frans Pollux niet teleur te stellen. Hij dacht dat ik een onsterfelijke uitspraak zou kunnen doen en dat vertrouwen wilde ik niet beschamen.
    Mijn vader, trouw luisteraar van L1, belde me later op en zei: ‘Auw muk, hej, ich höb dich nog nuaotsj zoa sjnel heure ratele. Ich heurde eers neet das du ut waars.’ (‘Oude mug, hé, ik heb je nog nooit zo snel horen praten. Ik hoorde eerst niet dat jij het was.’)
    Toen kende ik Frans Pollux alleen nog maar als een radiopresentator. Een paar maanden daarna stuurde hij me zijn boekmanuscript. ‘Virtuele fontonen,’ heette dat toen nog. Nou Frans, dacht ik, laten we eens beginnen met die titel. Maar ik zag ook meteen dat het iets heel bijzonders was. De presentator kon ook nog erg goed schrijven. Ik stuurde het manuscript door aan Jessica Nash, mijn redactrice bij Atlas. Die zag onmiddellijk wat ze in handen had en bood hem een contract aan.
    Op dat moment waren mijn gevoelens voor Frans Pollux nog net hanteerbaar.
    Toen kwam die avond in Venlo, afgelopen november. Die nacht in Venlo. Na het literair café in deze boekhandel haakte Roger Abrahams aan en we verzeilden gedrieën in de eerste kroeg. Dat ging nog wel, al bekroop me ook het soort weemoed dat je overvalt als je wordt herinnerd aan de levens die je allemaal niet leidt. Een glas-half-vol leven, bijvoorbeeld.
    De genadeklap kwam pas toen ik meeging naar een kroeg waar Frans Pollux nog even een paar liedjes zou zingen. Ik wist wel dat hij ook liedjes zong, dat was ooit ergens ter sprake gekomen en daarna weer vergeten. Ik had me nooit afgevraagd wat voor liedjes hij zong. Er zijn teveel mannen met een gitaar om nieuwsgierig te blijven naar alle liedjes die ze maken. Maar toen zag ik hem op het podium staan. Soms zeggen mensen van iemand dat hij een podiumdier is. Maar die uitdrukking kwam me in dit geval wat zwak voor. Hij speelde een hartverscheurend mooi nummer dat iedereen kende en meezong. Ik keek er ademloos naar en besefte: Daar stond een ster.
    En dat gaf me de genadeklap.
    Het was teveel.
    Dit mocht niet.
    Presentator. Interviewer. Schrijver. Componist. Podiumdier. In een woord: Eikel.
    Dit soort mensen laten je maar twee opties: Je kunt ze haten of je kunt er verliefd op worden. Ik heb gemerkt dat die opties elkaar niet uitsluiten.
    Om een uur of vier eindigde ik dronken en verward in mijn kamer in Hotel Wilhelmina. Hotel Wilhelmina, de perfecte afsluiting van de nacht. Als u ooit pijnloos van een minnares afwil, neem haar mee naar hotel Wilhelmina. Wat ze ooit in u gezien mag hebben, ze zal het zich niet kunnen herinneren onder de mortuariumverlichting in de kamers van hotel Wilhelmina.
    Afijn.
    De volgende dag deed ik de ontboezeming aan mijn vrouw. Toen ze vroeg wie Frans Pollux was, probeerde ik iets te vertellen over de avond in Venlo. Het liet zich natuurlijk niet navertellen. Ik zette de computer aan en liet haar het hartverscheurend mooie liedje horen op Youtube. Mijn vrouw zei: ‘Leuk liedje.’ En ging verder met opruimen van het speelgoed.
    Terwijl ik mijn opkomende tranen probeerde weg te slikken, vroeg mijn vrouw: ‘Frans Pollux, is dat zijn artiestennaam?’

Zijn artiestennaam.
    En ineens dacht ik: Godverdomme. Inderdaad. Frans Pollux. Niemand heet Frans Pollux. Dat is te bedacht. Het verzinsel van iemand die avondenlang een bijpassende handtekening zit te oefenen op zijn kamertje.
    Ineens vielen verschillende puzzelstukjes op hun plek. Het was te perfect allemaal. Zoveel bereikt en dan in New York een debuutroman schrijven die al voor verschijning verkocht is aan Duitsland. Echt, Frans Pollux?
    Op zijn website staat dat hij als kind er al van droomde om schrijver te worden. Ja ja. Natuurlijk, Frans Pollux. De ultieme schrijversmythe.
    Als kind droomde hij er al van om schrijver te worden. Die uitspraak staat onder een foto waarop hij als een soort rock&roll-held met een gitaar langs de snelweg loopt. Als je zo nodig schrijver wilde worden, Frans Fucking Pollux, waarom loop je daar dan met een gitaar, jongen? Duurde het echt zó lang voor je doorhad dat je geen toetsenbord op een gitaar kon aansluiten toetsenbord? Had je zoveel jaar nodig om er achter te komen dat het gat van je niet geschikt was om het printerpapier in te stoppen? Kwam je daar pas achter nadat je een paar hartverscheurend mooie liedjes had gemaakt? Of was het misschien nadat je nog even presentator en interviewer was geworden, omdat je dacht dat boeken werden gemaakt door urenlang in een microfoon te lullen. Dat je pas na al die jaren ergens een schrijver achter een computer zag zitten en dacht: ‘O, godnondeju, zo doen die gasten dat!’
    Nee, dat wil er bij mij niet in, Frans Fucking Pollux. Of hoe je ook maar heet.
    Frans Pollux bestaat niet. Frans Pollux is geen persoon, maar een marketingcampagne. Een goede marketingcampagne, dat geef ik toe. Zorgvuldig opgebouwd, klaar om nu te incasseren. Maar uiteindelijk, zoals alle marketingcampagnes, te glad, te pijnloos.
    En daarom wil ik afsluiten met dit advies, Frans Pollux, om je carrière verder op stuwen. Je bent een flat character. Wat je nodig hebt zijn gebreken. Schrijnende gebreken. Dat willen de mensen. Het menselijk tekort. Literaire personages mogen wel afgunst oproepen, maar alleen als de lezer ook opgelucht kan ademhalen omdat hij niet gebukt gaat onder dezelfde fnuikende tekortkomingen als het personage. De held moet ten onder gaan.
    Dus: Bouw je personage uit tot iemand die ons echt bij de strot grijpt. Begin een allesverwoestende affaire met een voormalig prostitué uit de Oekraïne. Mishandel je schattige zoontje een keer in het openbaar, in de Blokker of zo. Kots eens over de tafel bij Pauw en Witteman. Dan, Frans Pollux, dan zal de mythe compleet zijn. De tragiek zal zo meeslepend zijn dat mensen vanzelf je gebreken zullen opvatten als een bewijs voor je genialiteit. Je bent, in één woord, onsterfelijk geworden.

En Frans, als je aan de top bent, Frans – en dan bedoel ik niet dat je tafelhoer bent bij De Wereld Draait Door, maar echte top. Denk je dan nog eens aan me, Frans?