Maand achtenzestig (slot)

(Wat er voorafging.)

Het waren zitplaatsen, maar iedereen stond. Jij op het kuipstoeltje. Na elk applaus vroeg je of ADO een punt had gemaakt. Jij kon niet weten dat bij ADO om alles wordt geklapt – een hoekschop, een veroverde bal, zelfs een bal die over de zijlijn wordt geschopt. Dat was de afgelopen jaren ook zo. Het huidige succes is geen reden om de eisen op te schroeven.
    Tegen Daan zei je trots: ‘Ik ben voor twee landen. Nederland en ADO.’
    Groningen kwam op voorsprong. Kort daarna maakte ADO gelijk. Een oorverdovend gejuich steeg op. Ik tilde je van het kuipstoeltje en we sprongen mee met de rest van de tribune. Ik schreeuwde. Jij keek me lachend aan, maar met ingehouden adem. Beduusd. Op zulke moment krijg je een vertederend onderkinnetje, omdat je probeert je hoofd in je romp te trekken. Met je bril erbij zie ik dan een voorafspiegeling van een vrouw van middelbare leeftijd die me komt bezoeken in het verzorgingstehuis. Niet elke maand, natuurlijk.
    Er vloog bier door de lucht. Je hield je hand op zoals je doet bij de eerste regendruppels.
    ‘Wat is dat, pappa?’
    ‘Dat is bier.’
    ‘O ja.’
    De zon scheen, er was spectaculair voetbal, er werd gezongen en geschreeuwd. Je verborg regelmatig je gezicht in mijn hals om me kusjes te geven. Kortom, we hadden ons avontuur gevonden. Ik zou niet de man zijn met baardstoppels die goed kon knuffelen, maar de man die zijn hele leven naar het zelfde kantoor fietste en droomde over het meeschreeuwen van antisemitische leuzen. Dat heet: vooruitgang.

De tweede helft was overbodig, wat jou betreft. Je wilde even liggen op de kuipstoeltjes. Ik maakte een kussentje voor je en ging zo staan dat er een schaduw over je gezicht viel.
    Toen moest je plassen. Ik droeg je de trap af, door een opeengepakte verzameling woeste mannen. Ik tikte steeds de man voor me op de schouder en zei: ‘Pardon.’ Ze keken fronsend over hun schouder, soms vijandig. Maar dan zagen ze jou op mijn arm zitten en maakten snel ruimte voor onze doortocht. Soms duwden ze alvast de man opzij die voor hen stond, al dan niet met de mededeling: ‘Hé mongool, ga es opzij.’
    In de tweede helft liep Groningen uit naar een comfortabele overwinning. Een minuut of tien voor het einde zei ik tegen Daan dat ADO het had opgegeven.
    Iemand ontstak een groene rookbom die het speelveld bijna geheel aan het oog onttrok. Jij was echter meer in de ban van het smeulende restant aan de rand van het veld: ‘Straks gaat een voetballer op het vuur staan!’ Toen je zag dat ik je zorg niet deelde, vroeg je: ‘Wat gebeurt er als je op vuur gaat staan?’

We fietsten naar huis door Ypenburg, een uitgestrekte nieuwbouwwijk waarin nagenoeg niemand op straat was. Thuis paste oma op je zusje.
    ‘Vond je het leuk?’ vroeg ik aan je.
    ‘Ja.’
    Dat leek me ook.
    ‘Zullen we binnenkort weer eens gaan?’ vroeg ik.
    ‘Nee.’
    ‘Nee? Je vond het leuk, zei je net.’
    ‘Nee, ik vind het stom.’
    ‘O.’
    ‘Ik wist niet dat oma op zou passen. De volgende keer wil ik bij oma blijven.’
    Oma.
    Ik was niet de eerste die deze nederlaag incasseerde. Laatst zei je tegen je moeder: ‘Je bent de allerliefste van de hele wereld. Bijna net zo lief als oma.’
    Misschien moeten we oma wat meer inzetten om je het belang van de schijf van vijf en een goede mondhygiëne bij te brengen.

De volgende ochtend vroeg je moeder hoe het was geweest.
    ‘ADO had het opgegeven,’ zei je, kauwend op de boterham.
    Einde verslag.