Maand vijfentwintig

Lieve Jules,

Er zijn vaardigheden die je je eigen moet maken, als tweejarige. Dat bestrijdt je niet. Maar je hebt een hardnekkig verzet getoond tegen instructie als leermethode.
    Zo ben ik een paar maanden bezig geweest met het onderscheid tussen tram en autoosj. Ik begrijp dat we met autoosj beginnen voor alles wat rijdt. Prima. Als jij vervolgens elke dag de tram die langs ons huis rijdt, onthaalt met een enthousiast ‘Pappa, autoosj!’, dan lijkt het me de taak van de opvoeder om te zeggen: ‘Nee, dat is een tram’. Corrigeer me als ik dit verkeerd zie.
    Ik begrijp ook dat consequente herhaling de kern is van instructie. Dus corrigeerde ik je tientallen malen in alle toonsoorten die binnen mijn bereik liggen. Langzaam ontstond er een ritueel:
    ‘Pappa, kijk, autoosj!’
    ‘Nee, Jules, dat is een tram.’
    ‘Ja! Autoosj!’
    ‘Neehee. Dat is geen auto. Dat is een TRAM.’
    ‘Jaaaa! Isse autoooooosj!’
    Ad absurdum.

Op een gegeven moment heb ik een boekje gekocht met foto’s van voertuigen. Even voor jouw begrip, voor je zus heb ik nooit een boekje gekocht. We hebben boeken zat. Maar ik had een missie. In het boekje stond een foto van een tram. Dat niet alleen, er stond een foto van precies die tram die langs ons huis rijdt – HTM lijn 1 tussen Delft en Den Haag.
    ’s Avonds in bed, wees ik de auto aan en daarna de tram. In beide gevallen hoorde ik een enthousiast ‘autoosj’.
    Avondenlang herhaalde het ritueel zich. Ondertussen ging ik de beroepsmogelijkheden na voor iemand die geen instructies kan verwerken. In dat verband overwoog ik ook of het verstandig was een verhoging van het minimumloon te steunen. En lid te worden van een vakbond, zodat ze nog bestaan als jij ze straks nodig hebt.
    Ik smeekte je. Zeg tram. Alsjeblieft.
    Je zei geen tram.
    Het precieze moment weet ik niet meer, maar er knapte iets. Ik pakte jouw wijsvinger, prikte er mee in het plaatje op de maat van mijn instructie: TRAM! TRAM! TRAM TRAM TRAMTRAMTRAMTRAMTRAM.
    Vanaf die avond hadden we een nieuw ritueel. Je pakte mijn hand, vouwde mijn vingers rond de wijsvinger van je andere hand en maakte een prikbeweging richting het plaatje. Ik werd geacht de bijbehorende uitroepen te produceren. Hilariteit. Bij jou dan.
   
Een week geleden ging je ineens in de fout. We fietsen op straat, de tram kwam er aan en je zei laconiek: ‘Tram.’
    ‘Ja! Tram! Goed zo!’ riep ik over mijn schouder.
    Die aanmoediging beantwoordde je met een kordaat: ‘Ja, isse autoosj!’
    Maar het was te laat. Ik heb je door. Ik ben jouw experiment. Misschien onderzoek je de amusementswaarde van wanhoop. Of de houdbaarheidsdatum van de menselijke wil. Daar zal het proefkonijn niet achter komen.
    Ik geef toe, als methode van kennisverwerving is het experiment in bijna alle opzichten superieur aan instructie. Ik zeg alleen dit: aan de universiteit zijn ethische commissies ingesteld die experimenten met mensen moeten goedkeuren voor ze mogen worden uitgevoerd. Jouw experimenten zouden geen schijn van kans maken. Dat geldt overigens voor bijna alle interessante experimenten.

Soms terg je Vera – of zoals jij haar noemt: He! Ha! Je oudere zus heeft genoeg zelfbeheersing om je niet te slaan, maar ze balt wel af en toe haar vuistje en houdt die vlak voor jouw gezicht.
    In gedachte bal ik nu ook mijn vuistje.
    En in diezelfde gedachte vind jij dat hilarisch.