Holocaust-ontkenner

Vorige week verschenen er berichten in de krant over cyberaanvallen op en van het Nederlandse leger. Ik werd gebeld door een journalist die vroeg: ‘Is het mogelijk om heel Nederland plat te leggen met een cyberaanval?’ Die vraag krijg ik ongeveer een keer per maand.
    Het is een onderwerp waar overdrijving de norm is geworden. Degene met de meest levendige fantasie, domineert het debat. Voor alle duidelijkheid: het lijkt me zinnig dat het leger haar systemen kan verdedigen en, binnen militaire operaties, de systemen van tegenstanders kan aanvallen. Maar veel zaken die nu onder het kopje ‘cyberoorlog’ worden geschaard, zijn marginale vormen van criminaliteit of activisme.
    Laatst was ik te gast bij de VVD. Twee Kamerleden en tiental andere partijgenoten wilden zich laten informeren over het onderwerp cyberoorlog. Mijn poging om de overdrijving te bestrijden, stuitte op scepsis. Sprekers verontschuldigden zich telkens eerst voor het feit dat ze niet deskundig waren, om vervolgens mij toe te spreken over de ernst van de dreigingen. De kennisoverdracht verliep in andere richting dan verwacht.
    Op een gegeven moment sloeg de scepsis om in irritatie. Een jonge vrouw, waarvan later bleek dat ze als juriste aan de universiteit werkte, zei: ‘Ik vind het, met alle respect, nogal zinloos om te praten over of cyberoorlog wel of niet bestaat. Het lijkt me beter om ervan uit te gaan dat het bestaat.’
    Toen begreep ik: mensen zijn gehecht aan hun dreigingen. Die kun je niet zomaar afpakken.
    Ergens halverwege de bijeenkomst zei ik: ‘Ik voel me net een holocaust-ontkenner.’
    Op weg naar huis, vroeg ik me af aan welke dreigingen ik gehecht ben.