Opgetrokken tennissokken

Een jongeman verdedigt in heldere zinnen zijn proefschrift tegenover zeven hoogleraren in toga. Op de eerste rij van de publiek zit zijn vader, een man wiens pantalon zo ver is omhoog gekropen dat de bedekking van zijn onderbenen nu vooral voor rekening komt van zijn witte, hoog opgetrokken tennissokken. De man heeft een kapsel dat alleen nog maar als parodie bestaat. Tussen de wijd openhangende panden van zijn colbertje rust een stropdas op het witte overhemd. Midden op de stropdas bevindt zich een gele gitaar en daar omheen dansen een aantal bonte figuurtjes die ik niet kan onderscheiden vanaf mijn positie. De das is volkomen verkeerd gestrikt. Het brede uiteinde reikt tot net onder de tepels, het dunne uiteinde is zo lang dat de man het overschot in zijn pantalon heeft gestopt. Het lijkt alsof de gele gitaar van een elektriciteitskabel is voorzien.
    De jongeman glimt. Hij onderkent de gebreken van zijn proefschrift, brengt die desgevraagd zonder omhaal onder woorden, maar hij glimt desalniettemin. Vroeger was hij ski-instructeur, lees ik in de korte biografie die achter in het proefschrift is opgenomen.
    De vader glimt ook. Hij slaat het ene been over het andere, trekt de tennissokken nog eens op en legt een hand op de ineengevouwen handen van zijn vrouw, de moeder.
    Het gebeurt niet vaak meer dat ik kan waarnemen waar de universiteit vroeger in moet hebben gegrossierd: sociale mobiliteit.