De schoonheid afdwingen

Op een doordeweekse middag, enkele weken geleden, toen de zomer nog leek te begrijpen dat ze verplichtingen had tot 21 september, spoedde ik me naar het Muziektheater in Amsterdam. Er werd een opera van Wagner opgevoerd, eentje uit de cyclus Der Ring des Nibelungen, en die duren lang. Dit deel duurde vijfenhalf uur en daarom moest er al aan het einde van de middag begonnen worden. De bezoekers met hun stijlvolle avondkleding knipperden enigszins onwennig in het felle zonlicht.
           Ik bezoek de operacyclus met twee vrienden. Eigenlijk had ik jaren geleden besloten pas na mijn vijftigste te beginnen met Wagner. Het is dus iets eerder geworden. Toen een van de vrienden belde of ik mee wilde, zei ik: prima. Ik dacht: dan heb ik het maar gehad.
           Er gaat een zekere dwang uit van het begrip ‘meesterwerk’. Bij sommige mensen roept dat verzet op, maar ik gedij bij dwang. Ik word nerveus van de vraag wat ik zelf wil. Dan kijk ik ineens in een onpeilbare afgrond.
           De bel ging en we begaven ons naar de zaal. Het orkest zat gereed in het reusachtige decor dat zoveel lof had gekregen in de recensies. Het licht ging uit en de dirigent kwam op. Een groot applaus zwol aan. En hield aan. Sommige mensen stonden op en klapten vol overgave.
           De staande ovatie is een verplichte onderdeel van elke voorstelling in het Muziektheater, maar dan wel na afloop. Nu was er nog geen noot gespeeld.
           De dirigent liet het orkest opstaan.
           Het applaus verhevigde. Hier en daar werd gefloten. Mannen riepen: ‘Bravo!’ Het zijn altijd mannen die roepen.
           Eerst observeerde ik de geestdrift met wantrouwen. Hier stonden mensen nadrukkelijk hun edele inborst te afficheren. Kijk eens hoe ik in vervoering raak van de allerverfijnste kunst. Dat die kunst nog moest worden opgevoerd, was een overkomelijk detail.
           Even later begon ik te twijfelen. Deze mensen veinsden niet zozeer ontroering, ze verlangden er intens naar. Dit buitenkansje lieten ze zich niet ontnemen. Hier werd de ontroering afgedwongen.
           Een paar minuten later kon de voorstelling dan eindelijk beginnen. Kort daarna begon ook het gevecht tegen de slaap. Op de momenten dat ik mijn ogen open had, zag ik mijn vrienden knikkebollen. Na drie voorstellingen weten we dat Wagner niet alleen kunst is, maar ook een duursport. Voor zover je vechten tegen de slaap een sport kunt noemen.
           Heel af en toe werd er meerstemmig gezongen en dan veerden we meteen op. Maar Wagner had iets tegen duetten. En tegen op tijd thuis zijn. Misschien vond hij het burgerlijke uitvindingen. Dat zijn het wellicht ook. Van vijfenhalf uur aan trage monologen kon je veel zeggen, maar burgerlijk was het niet.
           Na afloop wandelden ietwat bedrukt naar de tram.
           ‘Ach,’ zei een van mijn vrienden. ‘We hebben in ieder geval flink gedenivelleerd vanavond.’
          Het bekostigen van opera is, zoals bekend, een subsidie van arm naar rijk. Zolang als ik de vriend ken, is hij bezig af te rekenen met zijn sociaaldemocratische opvoeding. Er zit schot in. Over een jaar of tien is hij klaar om voor het eerst geen PvdA te stemmen. Bij de provinciale verkiezingen of zo.
           De gedachte dat we geld van de armen hadden verbrast, beurde ons op, maar het betekende niet dat we vijfenhalf uur schoonheid zomaar uit onze kleren schudden.
           ‘Ja, verzuchtte de andere vriend. ‘Het is wel hard werken, het denivelleren.’
           Het genoegen dat we hier met elkaar deelden was niet zo netjes. Niet zo burgerlijk, zou je kunnen zeggen. Zo hadden we toch nog iets meegekregen van meneer Wagner.