Noorden

Naamloos.png

Op maandagochtend, na een uur of drie te hebben gestampt over glibberige dijken en door drassige weilanden, verlangde ik naar een rustpauze. De regen had me in een prettige cocon van melancholie gebracht, een rare combinatie van afwezig en aanwezig zijn in het ontvolkte landschap. Ik wachtte tevergeefs op een bankje of iets anders om op te zitten. In sommige gemeentes kom je om in de bankjes. In andere gemeentes lijkt het idee dat je ergens in het niets zou willen neerzijgen een volkomen absurd idee.

Bij een haakse bocht, om een dorpje te mijden aan de andere kant van de dijk, stopte ik met lopen en probeerde ik mezelf over te halen om dan maar in het modderige gras te gaan zitten. Maar de afstand tussen mij en het gras leek onoverbrugbaar. Ik boog voorover om mijn telefoon te raadplegen. Er zou een café in het dorpje zijn en het was zelfs open op maandagochtend.

Ik verliet de route richting het dorpje. Het heette Noorden. Wankele lintbebouwing op de rand van een veenplas, inclusief lantaarnpalen in alle standen behalve rechtovereind. En ook: een rechthoekige uitleg met enkele tientallen planmatige aangelegde rijtjeshuizen uit de jaren zestig. Iemand had ooit ambitie gehad met dit plaatsje, ondanks dat het op maximale afstand lag van alles dat je een bestemming zou kunnen noemen.

In het café stonden alle stoelen op de tafels. Er brandde licht, maar de deur zat op slot. Ik zeeg neer op de stoeprand. Een oude vrouw met een hond liep voorbij. Ze knikte en ik knikte terug.

Tegenover het café zag ik iets dat zichzelf een bistrobar noemde. De kans dat die wel open was op maandagochtend leek me klein, maar ik sleurde mijn rugzak om en liep erheen. De deur was niet op slot. De inrichting bleek verrassend hedendaags. Veel ongeschaafd hout, ironische wildtrofeeën, een marktkraampje met delicatessen. Het had niet misstaan in een middelgrote stad.

Tussen de tafeltjes stonden stofzuigers. Een oude man in een vissersbroek van PVC mompelde iets door zijn gedeeltelijk ontbrekend gebit heen. Ik vroeg of ze open waren. Hij mompelde weer iets dat ik uiteindelijk ontcijferde als ‘baas’. Hij wees naar iemand achterin de zaak. Ik herhaalde mijn vraag, nu iets luider. Ja, nee, ik ben nog aan het werk, antwoordde de baas, iemand van mijn leeftijd maar dan hipper gekleed. Omdat ik heel graag wilde zitten, legde ik dat antwoord uit in eigen voordeel. Voorzichtig begon ik mijzelf uit de regelkleding te takelen. Het genot van de fauteuil was zalig. Even overwoog ik mijn drijfnatte sokken ook uit te doen, maar ik wilde het geduld van de baas niet op de proef stellen. Tussen het stofzuigen door bracht hij me een kop thee. Een droevig kijkende hond meldde zich om geaaid te worden. Ik vroeg de baas hoe laat ze lunch serveerden. Ja, nee, om twaalf uur.

Ik zou een klein uur looptijd verliezen. Ach.

De baas stak haastig maar doortastend de open haard aan, ook al was er verder niemand in de bistrobar. Het is hard werken, hoor, op maandag, deelde hij mee. Ik nam me voor niet te karig te bestellen van de lunchkaart.

Ik las in mijn boek, dronk mijn thee en wachtte tot het twaalf uur was.

Een vrouw kwam binnen, keek verbaasd naar mij en begroette toen de man, die nu achter de bar scharrelde. Ze bond een schort om. Het was nu twaalf uur, maar ik durfde hen niet te roepen.

Toen gebeurde er iets onbegrijpelijks. De bistrobar liep helemaal vol. Alsof er bus was gearriveerd. Maar het waren allemaal losse stellen en gezelschappen die in het tijdsbestek van een kwartier binnendruppelden. In Delft zijn de meeste eetgelegenheden niet eens ’s avonds open op maandag. Hier, in het afgelegen Noorden, een dorp waar je niet eens toevallig door heen rijdt omdat het aan geen enkele verbindingsweg ligt, zat het vol voor de lunch.

Naast me keuvelden twee mannen van een jaar of veertig over of het te vroeg was voor winterbanden. Tegenover me zat een gepensioneerd stel met een oudere man, wellicht de vader van een van hen.

De serveerster meldde zich aan hun tafel. Of ze misschien een wijntje wilden of iets anders.
Een wijntje? De vrouw keek de tweede mannen aan. Die zeiden niets, maar keken hoopvol naar haar.
Ja doe maar, besloot de vrouw.
Rood of wit?
Weer keek ze naar de mannen. Ze glimlachten schaapachtig.
Doe maar wit.
Chardonnay, pinot grigio, of sauvignon blanc?
Er brak even paniek door op het gezicht van de vrouw.
Nu sprong de man, haar man vermoedelijk, in de bres. Doe maar chardonnay.
Alledrie?
Ja.
En wat mag ik te eten voor u brengen vandaag?
De vrouw bestelde de dagsoep en een broodje met twee kroketten.
De mannen wilden hetzelfde.
Toen de serveerster was vertrokken, boog de oude man zich naar de ander. Wat was dat nou?
Wat bedoel je? Chardonnay?
Zegt me niks, zei de oudste man.
Het is nat, zei de ander. En der zit alcohol in.
Toen zwegen ze een paar minuten.
Mooi vuurtje, zei de oude man.
Daarna keek hij even naar mij. Neutraal, zoals je naar een vogel kijkt op de rand van een bushokje. Ik besloot mijn sokken aan te houden.

Michel van EetenComment