Aan mijn amoebe (slot)

Eerder: 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7.

Dit is de laatste dag van mijn leven dat ik niet vader ben. Of de een na laatste dag ? in het licht van de dertienduizend voorafgaande dagen wil ik daar vanaf wezen.

Wat ik bedoel is: dit is de tijd van onomkeerbaarheid. Jij bent de eerste mens die ons alleen zal kennen als vader en moeder. Drie vreemden, vastgeketend aan een idee. En een bloedband, zeggen sommige mensen dan ? maar dat is hetzelfde.

Soms ketenen milieuvrienden zich uit overtuiging vast aan een spoorlijn, bijvoorbeeld om een trein met radioactief afval tegen te houden. Maar even overtuigd gaat iedereen om vijf uur weer naar huis. Of iets later, als een van de milieuvrienden zich verslapen had of de cameraploeg niet op tijd was. Een overtuiging is mooi, maar het moet wel praktisch blijven.

Ik realiseer me nu pas dat wij drieën het domein van het praktische definitief hebben verlaten. Het is onwennig. Ik heb geen aanleg voor het onbekende.
    Mijn moeder, jouw oma, vertelt nog steeds het verhaal hoe ik als jongetje niet verder mocht dan de hoek van de straat. Ik ging nooit voorbij die hoek. Mijn iets jongere broer ging af en toe voorbij de hoek en moest dan teruggeroepen worden uit de volgende straat. En mijn jongste broer was regelmatig halve dagen zoek. Ze hebben hem wel eens in een ander dorp moeten ophalen.

Soms zie je iets maandenlang, een leven lang, aankomen ? en ben je toch verrast als het zo ver is. Voor iemand die soms bang is nooit meer verrast te worden, is dat goed nieuws.

Tot zo.