Twaalfhonderdelf foto's

We zijn twaalfhonderdelf foto’s verder.
Honderdeenenvijftig komma vier per maand.
Pak ‘m beet vijf per dag.
Elke dag.

Afdrukken is eenvoudig.
Ik kijk naar mijn dochter en ik druk mechanisch op een knopje.
Dat wordt dan een bestand op mijn computer.
Benoemen waarom ik blijf afdrukken is lastiger.
Laat staan twaalfhonderelf keer.

De VIHB zegt af en toe dat we de collectie moeten opschonen. De leuke er uit halen en de rest weggooien. Het zijn van die dingen die je zegt als je twaalfhonderdelf foto’s hebt en je kind is pas acht maanden.
Dan blader ik door het digitale fotoalbum en kan geen foto vinden die ik wil weggooien.
Een vreemde ziet driehonderd keer dezelfde lach.
Ik eigenlijk ook.
Maar herhaling biedt houvast.
Als een ritueel.
Elke dag brand ik vijf kaarsjes voor wat ik niet kan bevatten.

Een poos geleden las W. mijn stukje over het onbevattelijke.
Hij schudde het hoofd. Zo ingewikkeld was het toch niet, legde hij uit. Eten, slaap en troost – het zuigelingenleven verklaard. Of elk leven eigenlijk.
Ik kreeg de indruk dat hij mijn mystificatie onkies vond. Of gemaakt.
Maar zoals in elke religie is ook hier enige inspanning gevraagd van de gelovige.
Wonderen dringen zich niet aan je op.
Als God te druk is met beschermen van de zwakken, het liefhebben van de zondaars en het ontmoedigen van anale seks, moet je je eigen openbaring organiseren.

Het blijkt niet moeilijk.
Schep enkele rituelen.
Herhaal ze met fanatieke toewijding.
En zorg er vooral voor dat je het niet te goed begrijpt.
Begrip is het einde van elke openbaring.

Aantrekkelijke constructie

‘De waarheid is een aantrekkelijke constructie,’ meldde het NRC op pagina 15. In grote vette letters. En dan zeggen ze dat kranten geen goed nieuws brengen.

In het artikel vatte een filosofe de filosofische stand van zaken samen aangaande de waarheid. Filosofen zien het als hun opgave de grote vragen des levens te doordenken. Dat betekent doorgaans dat ze vakkundig indexeren wat andere mensen over die vragen gezegd hebben. Ik voorspel dat filosofie binnenkort overgenomen zal worden door bibliothecaressen – de hogepriesters van het indexeren van andermans ideeën. Met een gericht bijscholingprogramma kan het banenverlies onder filosofen beperkt blijven.
     De taak van het beantwoorden van de grote vragen des levens, is al een poosje geleden overgenomen door het vakgebied van de logistiek. De nijpende vraag is niet wat belangrijk is in het leven, maar hoe we zoveel mogelijk belangrijke dingen in een door inefficiënte algoritmes geplaagd mensenleven gepropt krijgen.

Ik wilde tegen de VIHB zeggen dat ik goed nieuws had, dat de waarheid een aantrekkelijke constructie was. Maar ze was nog boos op me wegens een pijnlijke misser mijnerzijds.

Ik leefde tot nu toe in de veronderstelling dat de waarheid juist bestond uit onaantrekkelijke constructies. Het menselijk tekort. Fundamentele eenzaamheid. Zinloos lijden. Zwarte gaten. Een geliefd merk chocopasta dat ineens van de markt wordt gehaald.

Maar nee, de waarheid is een aantrekkelijke constructie, schijnt.
Een geruststellend en aanlokkelijk idee.
Ik vermoed dat het niet waar is.

Een maandag waarop de wereld niet instortte

1.
Maandagmorgen. De jas uit en aan het haakje. Tas naast het bureau. Vooroverbuigen om bij de startknop van de computer te komen die onder het bureau staat. Beetje kreunen. Even kijken naar het startscherm van de pc. Bewegende blauwe blokjes. Er zit een ongrijpbare kleurschakering in die blokjes die me elke ochtend ontglipt. De suggestie van reliëf of zoiets. Op adem komen van de zes trappen. Zo meteen koffie halen. Hand al rond het oor van de mok geklemd.

2.
In de kamers om me heen hoor ik mensen elkaar vragen hoe het weekend was. Ik ben de enige die alleen zit op een kamer. Dat is het voorrecht van omhoogvallen, dat je steeds allener zit op kamers. Ik weet zo snel geen antwoord op de vraag hoe het weekend was.

3.
Tot de lunch dan. Een collega vraagt of ik nog iets leuks gedaan heb dit weekend. Een fijne gesloten vraag. Ja schuine streep nee – doorhalen wat niet van toepassing is. Voor de meeste onderwerpen prefereer ik gesloten vragen. Al blijkt de gesloten vraag uiteindelijk altijd toch een slecht geformuleerde open vraag. Wat heb je dan gedaan. Hoezo was het dan niet leuk.

De lunch is een vergadering. Een monoloog begeleid door vijftien paar kaken die op broodjes kaas malen. Of corned beef met een schijfje tomaat en alfalfa. Af en toe een slok melk uit een bekertje van dun wit plastic. De karnemelk blijft altijd over. Op gezette tijden drukt iemand een homp nat brood tegen de binnenkant van zijn of haar wang en stelt een vraag.

4.
Ik bel een man bij een bedrijf. Zijn baas heeft hem afgevaardigd naar een bijeenkomst die ik organiseer.
Ik vertel dat de bijeenkomst zal draaien om de problemen en vragen die de deelnemers willen voorleggen aan hun collega’s bij andere bedrijven. Dat ze met elkaar in gesprek gaan.
De man antwoordt dat hij dat had gelezen in de email, ja.
Mooi, zeg ik.
Het is even stil.
Had je een onderwerp in gedachten, vraag ik.
Nou, zegt de man, ik heb er even over nagedacht. En het ook intern even voorgelegd. Maar we hebben geen problemen.
Ik houd even mijn adem in.
Misschien is problemen een te groot woord, zeg ik. Jullie hebben vast wel vragen, zaken waar je mee worstelt.
Nee, zegt de man. We hebben geen vragen. Alles loopt prima.

Ik word overvallen door het verlangen naar een voortijdige dood.
Het is geen cynisme, geen het-hep-toch-allemaal-geen-zin.
Het is absurdisme waarvoor ik de energie niet heb. 
Misschien een academisch onderscheid.
Maar daar word ik dan ook voor betaald.

Een man zonder problemen.
Ik verzoen me met mijn nederlaag en voel vervolgens enige jaloezie.
Hij klonk niet dwars. Niet geïrriteerd. Hij had oprecht nagedacht en geconcludeerd dat er geen problemen waren.
Hij liet zich niks aanpraten.
Hij ging elke dag op tijd om vijf uur naar huis en de wereld stortte niet in.
Dus.

Veel mensen gaan elke dag om vijf uur naar huis en merken dat de wereld niet instort.
Toch leidt dat zelden tot de conclusie dat ze geen problemen hebben

5.
Ik ga om iets na vijf uur naar huis.
Ik til mijn dochtertje van het speelkleed en probeer haar innig te zoenen.
Ze worstelt zich vrij, omdat ik prik.
Ik heb me al een paar dagen niet geschoren.
Dat had best even gekund, van het weekend.

De microfoon

Ik schreef een poosje terug over mijn Duitse avonturen in Battlefield 2. Als de Duitse Gruppenführer me iets vroeg via het intercomsysteem, moest ik stoppen met lopen, een tekstveldje openen en een antwoord tikken. Ik had namelijk geen microfoon. Dat stond de Große Verbrüterung in de weg. Bovendien betekent stilstaan meestal dat ergens een sluipschutter begint te grijnzen en zijn cross hair op je schedel richt.
“Koop een microfoon,” suggereerde Alper.
Nou nee.
Ik speel in de woonkamer met een koptelefoon. Dat zou betekenen dat de VIHB alleen mijn fragmentarische uitroepen in paniekerig Duits zou horen. Dat is het equivalent van iemand die vals meezingt met zijn walkman.
Een week later kwam ik langs de Mediamarkt. Ineens stond ik toch in de kelder, voor het rek met de koptelefoons met ingebouwde microfoon. Ik kocht de eerste de beste Logitech-set die ik zag.
Thuis sloot ik de set aan en ging spelen.
De VIHB zat op de bank met haar laptop. Ik voelde me bekeken.
In de eerste squad waar ik mee speelde werd amper gepraat.
Ik betrapte mezelf op enige opluchting.
Maar de volgende squad had een actieve Gruppenführer. Toen ik naast hem spawnde, achter een fabriekgebouw, begroette hij me via de intercom. ‘Tag Kloek. Wie gehts?’
Het zweet brak me uit.
Mijn vinger ging naar de muisknop waarmee ik mijn microfoon kon activeren.
Ik schraapte mijn keel.
Toen stopte ik met lopen, opende een tekstveldje en tikte: Hallo.
Ik durfde niet.
Een half uur later stopte ik met spelen. De VIHB merkte op dat ze me niets had horen zeggen. Ik zei dat ik me een beetje geneerde. Ze zei dat dat volledig terecht was.

Een paar dagen later speelde ik weer. De VIHB was niet thuis en ik was vastberaden om mijn schroom te overwinnen. De Große Verbrüterung was binnen handbereik.
Licht zwetend meldde ik me aan bij een squad.
Ik werd niet begroet, maar ze waren dan ook bezig om een basis achter de frontlinie in te nemen. De Gruppenführer plakte C4 op de brug die naar de basis leidde en blies ‘m op. Dat zou ons iets meer tijd geven, voor de tegenaanval zou komen. Er werd druk gepraat, maar ik had nog niets te zeggen gehad.
Ik was hospik en strooide wat ehbo-pakketjes rond de basis voor als mijn kameraden daar geraakt zouden worden.
Ineens zag ik op onze linkerflank een amfibische pantserwagen de rivier oversteken. De rest van het squad hield alleen het gebied rond de brug in de gaten. Dit was het moment. Dit was belangrijk.
Ik drukte op het intercomknopje op de muis. Een klein geel luidsprekertekentje verscheen in de hoek van mijn scherm. Ik zou mijn eerste mededeling gaan doen op het slagveld en het zou levens gaan redden.
Ik zei: ‘APC linke Flanke! Panzer Abwehr, schnell!’
Mijn ademhaling was onregelmatig, maar het was er toch redelijk verstaanbaar uitgekomen.
Ik keek achterom of er al iemand kwam met het anti-tank wapen.
Er kwam niemand.
De pantserwagen had me gezien en begon me te beschieten met het boordkanon. Ik verstopte me snel achter een pilaar van een gebouw. ‘Bitte schnell Panzer Abwehr bitte!’ Dat was een bitte te veel, maar beter een bittetje teveel dan te weinig, leek me zo.
Niemand reageerde of zei iets.
‘Halloooo!’ riep ik in de microfoon.
‘Kloek,’ zei de Gruppenführer. ‘Könntest du bitte dein Microfoon lauter abstellen? Ich kann dich nicht hören.’
Hij had ook het gele luidsprekertekentje zien oplichten met mijn naam erachter en vervolgens was er alleen wat ruis doorgekomen.
Ik draaide alle schuiven open. ‘Hallo! Kannst du mich jetzt hören?’
Mijn squad werd inmiddels geslacht door de pantserwagen. Onze anti-tank-specialist had ‘m te laat gezien.
‘Kloek,’ zei de Gruppenführer. ‘Könntest du bitte dein Microfoon lauter abstellen? Ich kann dich noch immer nicht hören.’
Ik leefde nog als enige van het squad en kon niet uit mijn schuilplek komen om de Gruppenführer te reanimeren, omdat de meneer in de pantserwagen wist dat ik daar nog ergens rondhing.
Ik stopte met lopen, opende een tekstveldje en tikte: Entschuldige.
We verloren.
Ik trok de stekkers van de koptelefoon en microfoon uit de geluidskaart en stopte de set terug in de verpakking.

En passant 18

Wel, joh, we hebben hartstikke veel in de verkoop staan. Die spikes, bijvoorbeeld. En die F16's van Jordanië. Dus.

(Bolle man in windjack praat voorovergebogen in een mobieltje. Onder zijn arm zit een conferentietasje waar op staat: ComDef 2002. Station Schiphol, perron 5, maandagmorgen.)

Kleingeld

Ik was op een kleine conferentie in Pittsburgh. Na mijn presentatie begon de lunchpauze. Een oude man kwam naar me toe. Hij had de hele ochtend op een stoel in de achtergrond gezeten, niet aan de u-vormige tafelopstelling waar de wetenschappers achter hun naambordje zaten.

De man pakte mijn onderarm en kneep er zachtjes in.
?You?re gifted,? zei hij.
?Thank you,? zei ik.
Sommige complimenten zijn als het overgebleven kleingeld van een land waar ik ooit geweest ben, maar nooit meer zal terugkomen. Je koopt er niets voor, maar ik bewaar ze met religieuze toewijding. Bij mijn laatste verhuizing kwam ik zeven muntsoorten tegen, waarvan er drie niet langer bestaan.

Ik liep langs het zelfbedieningsbuffet en ging bij een Amerikaanse onderzoeker zitten. Ik zit graag bij Amerikanen, omdat ze het gesprek kundig gaande houden. Stilte wordt gezien als falen. Dat is eigenlijk in de meeste culturen zo, alleen is men daar vaak meer gewend aan falen dan in de Amerikaanse cultuur.

Verder zat er een Zweed en Sloveen aan de tafel. De Zweed bleek de conferentie te financieren. Hij werkte bij een defensie-instituut ? dan koop je een blik sociale wetenschappers met het wisselgeld van reserveonderdelen. Overigens had eerder die ochtend een Amerikaanse onderzoekster uitgelegd dat de uitkomst van volgende oorlog bepaald ging worden door de beschikbaarheid van reserveonderdelen.

De Zweed zei dat mijn presentatie diepe indruk op hem had gemaakt en dat we dringend verder moesten spreken. 
?I?d like that very much,? zei ik. Bij twijfel doe ik Amerikanen na.
Tijdens het schrijven van het artikel was ik overvallen door grote gevoelens van trivialiteit. Dat was op zichzelf niet al te zorgelijk. Gevoelens van trivialiteit horen bij moderniteit. Zoals luchtverontreiniging of gironummers voor noodhulp.
Sociale wetenschappers zijn zo gewend aan trivialiteit dat men die eigenschap geen belemmering vindt voor het complimenteren van elkaars werk.
Ik zei tegen de Zweed dat ik erg uitkeek naar zijn presentatie, later op de dag.
Mijn imitatie van Amerikaanse omgangsvormen kwam redelijk goed uit de verf.

Terwijl de wetenschappers hun bordjes leeg aten, zag ik twee oude mannen en een oude vrouw binnenkomen. De vrouw droeg een roze trui met vlekken. Een van de mannen had een blauwe pet op met een gele symbool van een legereenheid. Ze begroetten niemand, liepen naar het gratis buffet, bespraken fluisterend het aanbod en gingen met volle borden aan een apart tafeltje zitten, waar ze zwijgend hun lunch aten.

Na de lunch gingen ze mee terug de vergaderzaal in en namen plaats naast de oude man die mij gecomplimenteerd had. Ze luisterden een uur naar een discussie over de definities van kwetsbaarheid. Het was een duurbetaalde lunch.