Ik stond in de deur en hield een usb-stickje omhoog tussen duim en wijsvinger. Met mijn andere hand streek ik mijn das recht. Ik keek even of ik roos zag liggen op mijn linkerschouder, maar als je kleurenblind bent biedt een gemêleerd bruin pak te weinig contrast voor het signaleren van hoofdhuid. Het kon echter niet anders dan dat er roos lag. Ik blies over mijn schouder, zo stil mogelijk. Het gesprek was goed gegaan, maar dat was nog geen reden om te verslonzen.
De man keek op van zijn bureau. Zijn computer stond weggedraaid van het grote raam. Met reden. We waren op de achttiende verdieping van hun hoofdkantoor en het raam bood een hypnotiserend uitzicht over Amsterdam.
?Dat gaat niet werken,? zei hij ? en knikte naar mijn opgestoken hand. ?We kunnen geen usb-sticks gebruiken op onze computers.?
?Dat hebben jullie dan beter geregeld dan onze vrienden van Defensie,? zei ik.
Ik wachtte op een lachje. Met mij kun je lachen.
?Ach,? zei de man bedrukt. ?Voor lekken hebben we de ondernemingsraad.?
Hij stond op en keek onwillekeurig door het raam.
Hij bevroor en staarde een ogenblik naar buiten.
Daarbuiten, daar was het.
Iets.
Zonder lekken.
[[popup:Romanesco_bloemkool.jpg:(thumbnail):Romanesco bloemkool:center:0]]
[[popup:Rode_kool.jpg:(thumbnail):Rode kool:center:0]]
Toen ik nog een persoon was, telde ik ook als huishouden. Volgens het CBS. Het eenpersoonshuishouden. Zie ook: Alleenstaande. (Je kan merken dat sociologen niet houden van mensen. Enkel huizen stijgen in waarde door alleen te staan en zelfs daar spreekt men liever over vrijstaand.)
Maar voor een huishouden leek me altijd toch iets meer nodig dan mijn haastige opruimacties een half uur voor het bezoek zou arriveren.
Inmiddels is het dan zover: man, vrouw, 1.0 kind ? een huishouden.
Het kloppend hart van ons huishouden: de Groentetas.
Elke woensdag halen we bij de natuurwinkel een bruine papieren zak met groenten.
Pastinaken, koolrabi, penen, schorseneren, postelein. En zo.
Voor het mejeu.
Daar praten we dan over op woensdagavond. Over wat er in de zak zit. Soms moeten we zoeken op internet om te achterhalen wat het is.
De groentetas is het hoogtepunt van de week, zei de VIHB laatst tegen een vriendin.
De vriendin schoot in de lach. Die malle VIHB toch, met haar ironische kijk op het huwelijk.
De vriendin was alleenstaand.
De VIHB lachte bij nader inzien toch maar mee.
Sindsdien is ze wat terughoudender met het delen van haar wekelijkse hoogtepunt.
Er zijn verschillende abonnementen.
Wij hebben de eenpersoonsgroentetas.
Die krijgen we niet op.
Ik neem aan dat de omvang van die tassen op een normale eetpatroon is gebaseerd. Of misschien op CBS statistieken over groenteconsumptie van hoog opgeleide witte dertigers. Andere mensen zie je namelijk niet in de natuurwinkel. Ja, soms mensen die ooit hoog opgeleide witte dertigers zijn geweest.
Bij ons blijft er aan het einde van de week vaak iets over.
Zelfs als eenpersoonhuishouden schieten we tekort.
Het meisje mocht niet lachen.
Ze zat aan een tafeltje bij het raam, waar het designcafé op zijn meest designs was.
?Sorry,? zei ze en lachte gespannen om zich te verontschuldigen voor het lachen.
Ze mocht niet lachen van een magere man met een grijze bos krullen. Hij danste om het meisje heen en zat af en toe aan haar om een haarlok anders te leggen of om haar kin te scharnieren in een betere positie.
Ik kon hem niet verstaan, maar zijn fladderende armen gebaarden dat er iets van binnenuit moest komen. Het zou ook het universele gebaar voor braken kunnen zijn.
Tegenover het tafeltje met het meisje stonden drie mannen. Een man hield een rond schermpje in de lucht, als een hoepel waar het meisje doorheen zou gaan springen. De twee anderen stonden voorovergebogen achter het statief met hun fotocamera en tuurden naar het meisje. Ze knepen hun vrije oog zo hartstochtelijk dicht dat hun gezicht verwrongen leek van de pijn. Er bleef te weinig gezicht over om hun tanden te bedekken. Af en toe wisselende de mannen van positie en moest een ander met het reflecterende schermpje staan.
Omdat ze niet mocht lachen, maakte het meisje tussen de foto?s door overdreven gaapbewegingen met haar onderkaak.
Na twintig minuten besloot de fladderende meneer dat er genoeg van binnenuit het meisje was gekomen. Hij applaudisseerde in zijn eentje voor het meisje en knikte dat het goed was. Echt heel goed, hoor.
De drie andere mannen peuterden aan hun apparatuur.
Het meisje stond op.
Ze lachte nog steeds niet.
Even later verplaatste het groepje zich naar een ander tafeltje in het café. Een tafeltje om aan te zitten. Om gezellig aan te zitten.
Ze bestelden drankjes.
Even was het stil.
De fladderende meneer bleef glimlachend naar het meisje kijken en zei dat het heel goed was gegaan.
Een van de drie fotografen vertelde dat hij steward was geweest bij de KLM en begon uitgaanstips te geven voor als ze nog eens in Houston waren. Zijn haar was te blond en te vol en te net en te mooi in een scheiding.
De twee andere fotografen waren beide licht kalend, met een juristenbrilletje, een dunne wollen truien met daaronder een streepjeshemd. Ze droegen een soort zwartleren toilettasje onder hun arm. Ze lachten beleefd bij de tips van de steward, maar hun ogen dwaalden steeds af naar het meisje.
Het meisje zei iets dat ik niet verstond. Ze zat met de rug naar me toe.
De fladderende meneer knikte begripvol.
?Dat is een kwestie van leren,? zei hij geruststellend.
Hij hoefde niks meer te leren.
Hij keek zoals een hoge ambtenaar ooit naar mij keek. Hij had een lange uiteenzetting gegeven en wachtte even tot ik klaar was met opschrijven. Toen ik opkeek, glimlachte hij en zei: Ik ben nu in de goeroefase aangekomen.
Er mocht nu gelachen worden, maar veel aanleiding daartoe was er niet.
Na een korte stilte zei een van de Britse professoren dat hij het wel met me mee eens was. Er klonk enige opluchting in zijn stem.
De vertegenwoordigers van GlobalChem keken wantrouwend. Wellicht berekenden ze in stilte hoeveel onze reis en verblijf hadden gekost.
Er was geen weg meer terug.
Ik zei dat ik, om te beginnen, het event wilde inkorten van vijf naar drie dagen.
Wenkbrauwen gingen omhoog.
In een onderonsje met mijn baas hadden we ingeschat dat we de Mannen van Miljard maximaal een dag konden vermaken. Onze powerpointdia’s zijn prettig van kleur, maar ze houden niet lang stand tegen de gedachte aan een actuele kostenoverschrijding van honderden miljoenen in Zuid-China.
Dus, zei ik. De eerste dag brengen we de mannen met elkaar in gesprek.
De tweede dag zouden we daarop ingaan. Met gebruik van onze modellen. Ik knikte naar de Britten en zei dat hun modellen me daarvoor bijzonder inspirerend leken.
Op de flipover stond nog steeds het model met drie blokjes en geen pijlen. Die simpliciteit zou een shock and awe-effect hebben op de mannen.
Mijn baas en ik zouden dan ’s middags onze modellen inzetten. De facto betekende dat een goochelshow van een uur of twee. Als we in vorm waren zouden we de discussie twee uur weg kunnen houden van de International Business Environment.
De derde dag zouden we de mannen in gesprek brengen met hun bazen, om over en weer ‘beelden uit te wisselen.’ Deze omschrijving doet vermoeden dat een moderne onderneming sterk lijkt op een ruilbeurs van postzegelverzamelaars. Dat zou kunnen kloppen, als postzegelverzamelaars iemand boven zich zouden hebben om tegen te klagen dat het niet hun schuld is dat de belangrijkste postzegels ontbreken in hun collectie.
‘Zoiets dus,’ zei ik.
‘Interessant,’ zei iemand van GlobalChem. ‘Ik heb nog nooit meegemaakt dat een academicus voorstelt om een cursus in te korten.’ Hij tikte met een gestrekte wijsvinger tegen zijn lippen en keek even peinzend voor zich uit. ‘Maar misschien is dat wel goed,’ besloot hij.
Dat was het teken voor de andere mensen van GlobalChem om ook instemmende geluiden te maken.
Als de academici tegen hun eigen belang in handelden, moest het wel doordacht zijn.
De belofte op consensus hing in de lucht.
‘Maar wacht even,’ zei een Afrikaanse meneer van GlobalChem. ‘Hoe garanderen we dan dat de leerdoelen worden gerealiseerd?’
Hij keek me aan. Mijn antwoord bestond uit een nerveuze glimlach.
‘Nou,’ zei de Britse professor van het model met de drie blokken. ‘Kijk.’ Hij pakte het blaadje met de achtentwintig leerdoelen, liep naar de tekening van zijn model en gaf bij elk leerdoel aan in welk van de drie blokjes het hoorde. Het was inderdaad een geniaal model. Alles wat je ooit wilde leren over de International Business Environment zat er in.
De rest van de dag vulden we het programma verder in.
Ik zei tegen mijn baas dat we elkaar moesten beloven dat we de ander niet in zijn eentje moesten laten gaan, als het event zou plaatsvinden. De Mannen van Miljard mochten dan een zeldzame diersoort zijn, ik was er niet gerust op dat hun voedingspatroon vrij was van bleek academisch vlees.
Een paar dagen vertelde ik een vriend over deze reis. Hij vroeg me waarom ze in vredesnaam mij hadden gevraagd om met Mannen van Miljard over de International Business Environment te praten.
‘Weet je daar dan iets van?’ vroeg hij.
‘Nee,’ antwoordde ik.
‘Dus?’
Ik stotterde wat, maar wist niet waar ik een spoor van het antwoord vinden kon.
Later realiseerde ik me dat het probleem is dat we allebei veronderstelden dat dit soort processen meritocratisch zijn – dat je positie bepaald wordt door je verdiensten.
Dat klopt niet. Ze zijn attractocratisch. Er komt iets langs en er blijft van alles aan kleven. Zoals je door een veld kan lopen en het kleefkruid laat kleine groene balletjes achter op je broekspijpen.
Ik ben zo’n balletje.
De Mannen van Miljard mochten dan het hoogste echelon van het bedrijf vormen, in beginsel is iedereen gebrekkig en zondig. Ze zouden aan de achtentwintig leerdoelen onderworpen worden die hun eigen afdeling Global Corporate Learning voor hen hadden bedacht.
De leerdoelen waren onderdeel van een bureaucratisch meesterwerk met JCP’s, FTU’s, TOL’s en PIR’s. Ik begon tafelruimte te claimen bij mijn buurmannen om alle uitgedeelde papieren te kunnen overzien. Mijn rechterbuurman zag me peinzend kijken en gaf me een gedrukte lijst waarboven stond: TLA – three letter acronyms.
Ik werd ongemakkelijk. Ook mijn baas draaide onrustig in zijn stoel. Waarom kwelden deze mensen hun eigen directeuren met zoveel bureaucratie?
Tussen de drieletteracroniemen door zeiden de vertegenwoordigers dingen als: ‘Dit is een zeldzame diersoort die je zelden in een groep aantreft. We mogen blij zijn als ze naar dit high level learning event komen.’
Of: ‘Dit zijn veeleisende mensen, het is zeer belangrijk dat het event aan de hoogste eisen voldoet.’
Langzaam werd het duidelijk: het was een angstbezweringsbureaucratie. Bureaucratie is het wapen van de onmachtigen. Een Franse socioloog ontdekte ooit dat ondergeschikten meer aan bureaucratische procedures gehecht waren dan de leidinggevenden die de procedures hadden ingesteld. Het was een schild geworden. Zolang de ondergeschikten de procedures volgden, konden ze zich verantwoorden en zich immuniseren tegen het oordeel van hun bazen.
De Britse academici deden hun best om de leerdoelen te vertalen in iets wat we met de Mannen van Miljard konden doen. Maar ze liepen langzaam vast.
Mijn baas en ik zeiden niets. We hebben één kunstje. Een academische goochelact. Iedereen houdt van goochelen – daarop gokken we. Je moet ons niet vragen een acrobatisch nummer op te voeren. We zijn te ervaren om brokken te maken, maar boeiender wordt het er niet van. Mijn meest acrobatische vaardigheid is de koprol. Na een keer of vier heb je dat wel gezien.
We hadden dus geen keus.
Toen de vergadering even stokte, schraapte ik mijn keel.
‘Vergeef me mijn directheid,’ zei ik.
‘Ik weet niet hoe jullie hier over denken,’ zei ik.
Mijn voorspel is doorgaans nogal uitgebreid. Dit om teleurstellingen aangaande het hoofdspel te verzachten. Ik durf na afloop nooit te vragen of het heeft gewerkt. Ik vermoed dat de tegenpartij na afloop niet durft te vertellen dat het de teleurstelling alleen maar groter maakt. Ik deed immers zo mijn best, dat moeten zij ook toegeven.
‘Maar,’ zei ik. ‘Ik denk dat niemand in deze ruimte in een positie is om de directeuren iets te leren.’
~Vervolg~