Bonnetjes

Mijn vrouw vroeg gisteren of ik ongelukkig was.
Dit was nadat ik had medegedeeld een foto te gaan ophangen.
Onze dochter lag in bed en de vaatwasser was ingeruimd.
Ik zat op de bank en had net geconstateerd dat er geen nieuws was op voetbalinternational.nl.

Ze vond dat ik zoveel energie had de laatste tijd.
Ze liet het woord “energie” voorafgaan door een bijvoeglijk naamwoord, maar ik weet niet meer welk. Het was geen gewone energie, in elk geval.

Ik zei even niets.
Het afgelopen jaar zijn de woorden gelukkig en ongelukkig iets te vaak gebruikt.
Een andere samenvatting van het afgelopen jaar is: Het jaar waarin ik nerveus werd van het woord gelukkig.
Het is iets met bewijslast.
Alsof de belastingdienst me ineens vraagt alle bonnetjes te laten zien voor mijn aftrekposten in 2004.
Een samenvatting van het jaar 2004 zou kunnen luiden: Het jaar dat ik aftrekposten kreeg.

Mijn vrouw zei dat ze zelf juist actief wordt als ze ongelukkig is.
Dat was mij nog niet bekend.
Ik heb altijd beweerd een vrouw te willen trouwen die me blijft verrassen.
Dat beweer ik nog steeds. Maar ik had me niet gerealiseerd hoe verontrustend het is verrast te worden door informatie over je eigen vrouw.
Een maand geleden vroeg een vriend me iets over mijn vrouw.
Iets basaals.
Hij was geschokt dat ik het antwoord niet wist.
Deze vriend koestert strikte opvattingen over de liefde en heeft overigens zelf geen relatie.
Met terugwerkende kracht was ik ook geschokt. Op dit gebied heb ik moeite weerstand te bieden aan strikte opvattingen.
Ik nam me voor het alsnog aan mijn vrouw te vragen, maar toen ik thuiskwam was ik de vraag vergeten.

Mijn vrouw stond voor me, toen ze vroeg of ik ongelukkig was.
Ik keek op naar haar vanaf de bank en zei dat ik niet ongelukkig was.
Dat ik juist weinig energie had als ik ongelukkig was.
Ik wist niet of het waar was.
Het leek me ook niet onwaar, in ieder geval.
Ze ging naast me zitten en vroeg wat ik aan het kijken was. Ze wees naar een fotootje van kleerhangers. Ik zei dat ik Lifehackers.com las en probeerde uit te leggen wat dat was.
Samen lazen we het bericht over de kleerhangers.
Mijn vrouw vond het geen goede tip.
‘Nee?’ vroeg ik.
Ik kuste haar, vlak voor ze weer op stond.

Ik klikte op het tabblad van voetbalinternational.nl. en drukte op F5.
Er was nog steeds geen nieuws.

Maximum penalty

Op de hoek naast de bakker stonden twee jonge agenten een bon te schrijven, de all terrain bike tussen de benen. De schrijver vroeg af en toe iets aan zijn collega. Die fronste alsof ze een ingewikkeld strafproces aan het voorbereiden waren. Naast hen stond een Noord-Afrikaanse man gelaten te wachten tot de bon gereed was.

Ik stond op de vluchtheuvel te wachten tot ik kon oversteken, naar de bakker. Naast me stonden twee gekleurde mannen te keuvelen. Toen er een gat viel in de stroom auto’s, wilde ik het zebrapad opstappen. Maar ik realiseerde me dat de agenten wellicht een bon voor oversteken door rood licht aan het uitschrijven waren. Ik bleef staan. Mijn gedachten dwaalden af.

Bij het volgende gat in de stroom auto’s stak ik alsnog over, zonder na te denken. Halverwege het zebrapad realiseerde ik me wat ik aan het doen was. Achter me zei een van de twee keuvelende mannen: ‘Nee, niet doen, je krijgt een bekeuring.’

Ik keek naar de twee agenten, maar die waren nog met de bon bezig. Inmiddels stond de Noord-Afrikaanse man met zijn portemonnee in de aanslag, linkerhand op de knip, wachtend op het bedrag.
Ik bereikte de overkant en glipte de openstaande deur van de bakker binnen.
‘Zie je dat?’ riep de man vanaf de vluchtheuvel. ‘Hij krijgt geen bon omdat hij wit is. Ze geven alleen bonnen aan zwarten.’ Iets harder: ‘Ze geven alleen maar bekeuringen aan zwarten.’
Ik keek naar de blonde verkoopster om te zien of ze het had gehoord. Maar ze staarde zo ongelukkig in een andere richting, knagend op haar rozegestifte onderlip, dat ze waarschijnlijk met een prangendere kwestie bezig was dan het integratievraagstuk.
De agenten keken evenmin op, al leek het me onwaarschijnlijk dat de mededeling aan hen was voorbijgegaan.

Ik bestelde een heel volkoren.
Het werd groen.
De mannen op de vluchtheuvel staken over.
De bekeurde man had inmiddels afgerekend en frommelde met moeite zijn portemonnee in een iets te kleine broekzak. Dat ongemak onderging hij even gelaten als de bekeuring. Uiteindelijk maakt het niet uit waardoor je verstoord wordt.

De man die had staan roepen vanaf de vluchtheuvel liep zonder nadere mededelingen langs de agenten en langs het bakkersraam.
Op de rug van zijn blauwe windjack stond in gele letters: “Maximum penalty.”

Missen (1)

Ik mis zoveel dingen de laatste tijd.
Mis als in: de lichte misselijkheid die veroorzaakt wordt door de afwezigheid van iets of iemand.

Ik heb er zesendertig jaar op gewacht, maar uiteindelijk blijk ik toch in staat te zijn iets of iemand te missen.

Het blijkt oppervlakkiger dan ik dacht, het missen.
Vluchtiger.
Ik mis Vera meerdere keren per dag.
Vera is mijn dochter van achttien maanden.
De laatste minuten in de trein, vlak voor ik naar het kinderdagverblijf fiets, word ik soms fysiek onwel van de spanning haar weer te zien.
Dan kom ik de speelruimte binnen en zie ik haar zitten.
Meteen is het gevoel weg.
Er komt iets anders, iets verwarrends voor in de plaats.
Ik zie die verwarring ook bij haar.
Ze ziet me binnenkomen en in een flits draait ze haar gezicht weg en begint te wijzen naar willekeurige zaken, begeleid door enigszins nerveus gebabbel waarvan ik niet weet of het voor mij bedoeld is, voor de begeleidsters of voor haarzelf. Voor niemand, wellicht.
Het is ook niet niks, de medemens.
Ik vlucht meestal in een soort logistieke monoloog tegen haar, de begeleidsters, mezelf – tegen niemand eigenlijk – over het pakken van schoenen, aantrekken van jassen, naar buiten gaan, naar huis lopen. Net zo lang tot ik gekalmeerd ben.

Hoe langer ik een kind heb, hoe onbegrijpelijker het fenomeen kind wordt.
Het fenomeen nieuw leven, eigenlijk.
De autonomie er van.
De omvang er van.
Het is een absurd, haast hooghartig idee.
En op een dag loopt het naast je.

Terwijl ik naast haar loop begin ik alweer het gevoel te missen van mijn lippen op haar wang.
Haar op dat moment kussen loopt nogal onhandig.
Bovendien scheer ik me niet vaak genoeg, vindt ze.

Man met de hamer

Drie mannen in reflecterende hesjes, twee scheppen.
Te midden van een maagdelijk perron.
Een vlakte aan strak gelegde tegels.

Twee mannen proberen aan weerszijden van een tegel hun schep in de naad te wurmen.
Het lukt niet.
Op zoek naar een andere tegel.
Ze bewegen de uiteinden van hun scheppen vlak boven de tegels, alsof het metaaldetectoren zijn op zoek naar een schat.
Een van hen kiest een tegel.
De ander sluit aan.
Ook deze lukt niet.
Een van hen slaat de schep zo hard op de tegels dat er vonken van het metaal springen.
De derde man, scheploos, schudt zijn hoofd.

De dichtstbijzijnde man legt zijn schep neer en loopt voor mij langs naar hun gereedschap, een eindje verderop.
Een kleine man, reikt amper tot het borstbeen van zijn collega’s.

Hij lijkt op mijn oom Jean.
Klein, zwart haar.
Aardige man.
Kon fantastisch vloerbedekking leggen.
Zonder hulpmiddelen trok hij met zijn stanleymes kaarsrechte lijnen door het kamerbrede tapijt. Als de twee stukken elkaar loslieten, viel de vloerbedekking tot precies aan de plint. Zo precies dat het leek alsof de vloerbedekking onder de plint gewoon verder liep.
Op zijn vierenvijftigste zoop hij zich dood.
Over zijn vrouw mochten we het daarna niet meer hebben, bij ons thuis.
Niet dat we het daarvoor vaak over haar hadden.

De kleine man komt terug met een rubberen hamer.
Daarmee slaat hij op de omliggende tegels, terwijl de andere man zijn schep in de naad probeert te wurmen.
De kleine man steunt op een knie en slaat ritmisch op de vier omliggende tegels, niet in een cirkelvorm, maar zoals je een kruis slaat bij het binnentreden van de kerk.

Net voor ik instap, zie ik de tegel die het onberoerde middelpunt is van het percussieoptreden langzaam omhoog komen.

Waterflesmensjes

(Een paar weken geleden had ik mezelf beloofd dat ik weer tijd mocht steken in stukjes alhier zodra de eerste versie van het boekmanuscript klaar zou zijn. Op het tijdstip van die belofte had ik nog anderhalf hoofdstuk nodig om de slotscène van het verhaal te bereiken, dacht ik.
Inmiddels ben ik vijf hoofdstukken verder.
De slotscène is, denk ik, nog anderhalf hoofdstuk verwijderd.
Sta me toe dat ik u nog even met een zoethoudertje afscheep.)

We hadden een groenlichtbijeenkomst.
De groenlichtbijeenkomst is een langdurig overleg waarin formeel wordt vastgesteld dat de student mag gaan afstuderen, vier weken later.
Een hoogleraar, de eerste begeleider, de tweede begeleider – zijnde mijzelf – en de student.
Vergaderkamer, tl-licht, koffiekan, theekan en een schaaltje met tien Frou-Frou’s. Precies tien, afgeteld door de mevrouwen van het cateringbedrijf.
De hoogleraar oreerde een eind weg.
Ik lurkte aan mijn waterflesje en at een Frou-Frou.

Voor de uitvinding van de groenlichtbijeenkomst kwam het regelmatig voor dat een scriptie te slecht was om op af te studeren, maar dat de afstudeercommissie dit oordeel pas velde vlak voor aanvang van de officiële afstudeerzitting.
Opa en oma stonden al buiten het zaaltje te wachten.
Academische kwaliteitsnormen zijn heilig, maar niet bestand tegen opa’s en oma’s.

Daarom is er nu de groenlichtbijeenkomst.
In de praktijk maakt het weinig uit.
Vroeger was de eerste begeleider wel eens te optimistisch over hoeveel een student nog weet te verbeteren in vier weken.
Dat is hij of zij nog steeds wel eens.
Vooral bij slechte studenten.
Academische kwaliteitsnormen zijn heilig, maar niet bestand tegen de hoop dat iemand uit je leven verdwijnt.

Het belangrijkste verschil is dat de commissie nu een keer extra moet vergaderen.
Dat zijn twee verspilde uren voor de tweede begeleider.
Voor mij dus.
Een bijrol zonder tekst.
Niet de bedoeling dat je een plotwending forceert.

Dus ik lurkte aan mij waterflesje.
Voormalig Spa Blauw flesje.
Wordt trouw bijgevuld bij de aanrecht naast de koffieautomaat.
Die plek heet de kitchenette, zag ik ooit op de bouwtekening.

Ik nam een slok.
Deed het dopje erop.
Zette het flesje op tafel.
En herhaalde dat na ongeveer twintig seconden.

Ik ben een van de waterflesmensjes geworden.
Je ziet ze steeds vaker door kantoren schuifelen.
Een volk met iets meer vrouwen dan mannen.
Een neurose vermomd als een gezond leefpatroon.

Je moet wat, zeker tijdens een groenlichtbijeenkomst.
Het is of elke twintig seconden aan een flesje lurken, of in stilte bidden om een komeetinslag die het gebouw verwoest.
Waarna je onder de komeet vandaan kruipt en constateert dat de vergadering helaas niet voortgezet kan worden.
Liefst motregent het dan een beetje, om te voorkomen dat iemand voorstelt om de vergadering lekker buiten voort te zetten.

Een komeet en motregen of een waterflesje.
Een waterflesje dan maar.
Het regent gewoon niet vaak genoeg.