Bokkensprongen

Ik ben humeurig. Humeurig is een eufemisme, waarvoor weet ik niet precies. Ik probeer wel eens een ander woord uit, maar dat is vaak schrijnender dan de kwaal zelf. Bovendien gaat het zo ongelooflijk goed met me. Niet overdrijven, dus.

Mijn vrouw en dochters zijn deze week op een zonnig eiland. In hun afwezigheid had ik tijd om me te constateren dat ik, ergens in de afgelopen jaren, mezelf te serieus ben gaan nemen. Hoe draai je zoiets terug?

Een vriend zei: Je speelt met vuur. Ik had wat rare bokkensprongen gemaakt en hij zag er weinig heil in.
    Hij had gelijk.
    Maar het ging niet om de bokkensprongen. Versiering is het, meer niet. Spelen met vuur is het werkelijke doel. Het gevoel te krijgen dat ik er toe in staat ben. Een keer iets op het spel te zetten.

Als kind deed ik altijd twee passen achteruit als mijn speelkameraadjes met vuur in de weer gingen. Ik begreep niet wat de aantrekkingskracht was. Waarom je het risico zou nemen. Met vuurwerk heb ik dat nog steeds. En talloze andere dingen.
   De eigenlijke doelen van je leven kies je niet, die constateer je achteraf. Mijn doel heet: oppassendheid. Je komt er een heel eind mee, blijkt. Maar niemand zet dat vooraf op z'n lijstje. Hoogstens als randvoorwaarde voor iets anders. Mijn god, ik gebruikte net het woord 'randvoorwaarde' als metafoor.  

De week bestond uit: voetbal, wijn, nog meer voetbal, het monteren van een moederbord in een laptop, de nieuwe versie van Windows installeren, een kastdeurtje repareren, een beetje schrijven. En een keer uit eten met een goede vriend. Hij vroeg hoe het ging en ik zei: Goed. Een beetje humeurig, maar niets om al te serieus te nemen.

Rituelen

Vrijdagmiddag, na vijf maanden hoogleraarschap, trok ik voor het eerst een toga aan. De pedel, een kordate dame van weinig woorden, hielp me in het omvangrijke gewaad te stappen. Ze trok de schouders recht, streek de plooien uit het zwarte fluweel langs mijn armen en sloot af me de mededeling: ‘Zo.’
    Ik vergat in de spiegel te kijken.
    Door een deuropening keken enkele passerende collega’s grijnzend naar binnen.
    Iedereen verzamelde zich voor de verdediging van het proefschrift van een collega die ik jarenlang heb begeleid.
    In een ander deel van de ruimte hees de rest van promotiecommissie zich in hun toga’s. Zij hadden geen hulp meer nodig.
    Een professor uit Parijs droeg een toga waarin het sobere zwart werd teruggedrongen door allerlei opbollende en uitstekende gele en witte onderdelen. Het geheel oogde als een pronkende haan. Ik complimenteerde hem met zijn uitdossing.
    Het overleg van de commissie, voorafgaand aan de verdediging, was bijna geheel gewijd aan de verschillende looproutes die we moesten. Het ritueel vereiste een ingewikkeld patroon, met aftochten en opkomsten door verschillende deuren en steeds andere hoogleraren die moeten inhaken dan wel afhaken op cruciale momenten. De rector legde een speciaal geprepareerd kaartje op tafel en leidde de buitenlandse gasten door de instructies, met een kalme toewijding die suggereerde dat de verdediging zelf een bijzaak was.
    Ik was zelf nogal geconcentreerd op de kandidaat, hopend dat zijn wonderlijke persoonlijkheid de zaal zou betoveren. Maar gaandeweg de zitting zag ik dat de rector gelijk had. We kwamen op, gingen af, voegden in en sloegen af, aldoor vergezeld van de juiste titulatuur. Alsof de afloop niet allang bekend was. Vervoering is opgaan in een ernstig ritueel.
    ’s Avonds, na het feest, fietste ik dronken naar huis. Toen pas zag ik een berichtje dat de AKO-nominaties waren gekozen. Iemand schreef dat mijn boek bij jury-voorzitter Verhofstad op tafel had gelegen. Zoals verwacht had het niet de shortlist gehaald, maar het was toch een mooi moment.
    Later vertelde mijn redactrice dat ze zich na de bekendmaking aan de ‘troostwijn’ had vergrepen en de hele nacht van mij en een andere auteur had gedroomd.

[[popup file="ako_nominaties.jpg" description="(thumbnail)" ]]

Presentatietechniek

Ik meldde me bij een landhuis in Bloemendaal voor een training in presentatietechniek. De trainer heeft een wat merkwaardig welkomstritueel.
    ‘Erg hè, om hier te werken? Wat verschrikkelijk, hè?’ zegt hij. Hij spreidt zijn armen en toont me de werkkamer.
    Ik beaam dat het landhuis erg fraai is.
    Hij raakt me amicaal aan. In de tien seconden die ik nu in zijn kamer heb doorgebracht ben ik aanraakbaar geworden. Ik zat nog te wachten tot mijn lichaam zou stoppen met zweten. Ik had er flink de vaart in gezet, op de fiets.
    ‘En het wordt nog veel erger,’ vervolgt de trainer. ‘Weet je wat? Ik woon hier twee straten verderop! Schandalig, hè?’ Hij gebaart naar het raam. Buiten is alleen het parkje van het landhuis te zien. Achter de bomen ligt een villawijk waar ik zojuist doorheen ben gefietst.
    Op zijn bureau ligt mijn roman. Hij geeft er een goedmoedig klopje op. ‘Nog niet gelezen, hoor.’
    Dan neemt hij een telefoontje aan, waarvan hij na afloop zal zeggen dat hij een ruzie moest sussen tussen twee ministers en een gedeputeerde.
    Terwijl hij met de telefoon aan het oor de kamer verlaat, bestudeer ik de foto’s in de boekenkast. Er staan diverse gezinsfoto’s. Een lachende blonde vrouw, minder knap dan ik had verwacht, en een hele schare aanstekelijk lachende blonde kinderen. Die hebben duidelijk geen training nodig in presentatietechniek.
    Ik kijk een moment naar hun gezichten en denk: dit is de toekomstige ruggengraat van onze samenleving. Monter, hardwerkend, goed in liedjes maken voor bruiloften.
    Later die ochtend zal de trainer zeggen: ik wil graag om half vijf klaar zijn, omdat ik moet tennissen met mijn kinderen.

Maand negenenveertig

Lieve Vera,

De afgelopen maand ben je ons fototoestel gaan gebruiken en sindsdien ben je verliefd geworden op je eigen voeten. Ik ben al jaren verliefd op je voeten, maar ik begrijp goed waarom er een camera voor nodig is om je eigen voeten te kunnen liefhebben.

[[popup file="IMG_9223.jpg" description="(thumbnail)" ]]
[[popup file="IMG_9284.jpg" description="(thumbnail)" ]]

Dit was ook de maand waarin jij over de toekomst begon te praten. Sinds kort bestaat de toekomst. Op vakantie wilde je kanoën. We kwamen erachter dat je zes jaar moest zijn. Dat maakte indruk. Toen wilde je weten hoe oud je moest zijn om alleen naar school te fietsen. Acht jaar, verzon je moeder. En hoeveel om alleen met de trein naar opa en oma te gaan? Twaalf. Het culmineerde gisteren in de vraag: ‘En wat mag ik doen als ik duizend jaar ben?’

Verder werd je vader de afgelopen tijd opvallend vaak aangesproken op zijn cynisme. Dat raakt niet direct jouw belangen, maar ik vermoed dat mijn overwegingen later een bron van amusement voor je zullen zijn. Zelfrechtvaardiging is een satirisch genre.

Ik heb me lang proberen te ontworstelen aan de term cynicus, maar dat verzet heb ik gestaakt. Misschien omdat ik cynisch werd over de zin van het verzet. Wat mensen cynisme noemen is vaak een vorm van besparing.
    Je ontkomt niet aan rantsoenering omdat je zult merken dat er een overproductie is van zaken om je druk over te maken. Bij veel mensen leidt dat tot een soort homeopathische betrokkenheid – zo verdund dat er geen enkel werkzaam bestanddeel meer kan worden aangetroffen. Andere mensen specialiseren zich. Ze bekommeren zich om een dier, een bepaalde ziekte, een land – aangevuld met een diffuus soort betrokkenheid bij de onderwerpen die gisteravond bij Pauw en Witteman besproken werden.
   (Nu wil je weten wat Pauw en Witteman is, maar ik merk dat ik alleen maar cynische antwoorden heb op die vraag. Tegen de tijd dat je dit leest, is deze zin afdoende: Het is iets van vroeger, een automatiek voor fabrieksmatig bereidde meningen, toen mensen nog dachten dat meningen voedingswaarde hadden.)

Laatst hield ik een pleidooi voor apathie, waarop iemand reageerde met de uitspraak: “Wie zich in hartstocht verliest heeft minder verloren dan wie zijn hartstocht verliest.”
    Ik wantrouw iedereen die de term hartstocht gebruikt. Je zult merken dat mensen alleen praten over datgene waar ze naar verlangen, niet over wat ze al hebben. Het is al enige tijd mode om opgewarmde kliekjes uit je gevoelsleven te serveren alsof het een grand diner betreft. Begrijp me niet verkeerd, ik hou van opgewarmde kliekjes. Alleen smaken ze me niet beter als ze een andere naam krijgen.
    Maar ik geef toe dat mijn argwaan ook voortkomt uit een gevoel van dreiging – de dreiging dat er een club van mensen bestaat die hartstocht kennen. Hun bestaan zou mijn leven achteloos omzetten in een nederlaag.

Wat kenmerkt de cynicus? Peter Sloterdijk schreef ooit: ‘In psychologische zin kan men de cynicus van deze tijd zien als melancholisch grensgeval dat zijn depressieve symptomen onder controle kan houden en tot op zekere hoogte arbeidsgeschikt blijft.’
    Het laatste zinsdeel spreekt me aan. Ik ben gehecht aan mijn arbeidsgeschiktheid. Alsof elke gang naar kantoor bewijst dat de koude hand van de waarheid geen greep op me heeft gekregen.
    Laten we dus aannemen dat ik een melancholisch grensgeval ben. Heimelijk wilde ik altijd al een grensgeval zijn.
    Je moeder observeert het grensgeval nauwkeurig.
    Vroeger zei ze regelmatig dat ik zo weinig onderhoud nodig heb. Ik vatte dat op als compliment, maar dat kwam omdat de zorgelijke toon in haar stem me ontging. De laatste tijd zwijgt ze over dit punt. Of dat betekent dat ik nu meer onderhoud nodig heb, weet ik niet.
    Misschien heeft je moeder haar aandacht verlegd naar haar eigen symptomen. Een van haar specialiteiten is het leggen van knopen in zaken die geen knopen behoren te hebben. Laatst had ze zichzelf verstrikt in de stroomkabel van haar laptop. Nadat ik haar had bevrijd zei ze: ‘Ik ben een omgekeerde Houdini.’
    Je kunt ook van mensen houden vanwege de manier waarop ze falen.

[[popup file="knopen.jpg" description="(thumbnail)" ]]

Jij observeert me eveneens nauwkeurig. Recent vroeg je me vrolijk: ‘Pap, waarom kijk je zo verdrietig?’ Alsof ik je een poets wilde bakken en jij die probeerde te doorzien.
    Vroeger zou ik op zo’n moment ontkend hebben dat ik verdrietig keek. Maar dat lokte te vaak een vervolggesprek uit. Dus antwoord ik tegenwoordig dat ik me niet verdrietig voel. Om nogal onbegrijpelijke redenen hebben mensen teveel respect voor gevoelens om die bewering aan te vechten.
    ‘O,’ zei jij, mijn antwoord negerend. ‘Zal ik je even laten lachen?’ Dan kom je voor me staan, pak je mijn gezicht in je handjes en lach je me toe. Het werkt altijd.
    Je denkt dat we een toneelstukje opvoeren. Toen je moeder een keer toegaf verdrietig te zijn, keek je haar wantrouwig aan. Daarna schoot je in de lach, alsof ze je bijna te slim af was geweest. ‘Nee,’ kraaide je. ‘Dat kan helemaal niet. Grote mensen kunnen niet verdrietig zijn, alleen maar net-alsof-verdrietig.’

Ergens vind ik dat je gelijk hebt. Veel verdriet is net-alsof-verdriet. Ook hier bestaat een ruim aanbod aan opgewarmde kliekjes. Maar dat is ongetwijfeld cynisch.
    Misschien zal ook jij me cynisch gaan noemen. Daartegen heb ik geen bezwaar. Laten we het dan wel goed definiëren. Er heerst het misverstand dat cynici alles zinloos vinden, dat ze nergens de waarde van kunnen inzien.
    Het tegendeel is waar.
    Cynisme is dat je het leven te kostbaar vindt om te leven. Ik zit op mijn leven zoals anderen op hun spaargeld zitten. Met grote verbetenheid ontmasker ik mogelijke investeringen als oplichterij. Er zitten best aardige ideeën tussen – succes, liefde, ouderschap, schoonheid, waarheid – maar uiteindelijk is geen enkel voorstel goed genoeg. Terwijl ik mijn uitgaven probeer te beperken tot wat lopende kosten en vaste lasten, knaagt de inflatie onophoudelijk aan het spaarsaldo. Net zolang tot het tegoed alleen nog toereikend zal blijken voor een haastige bekering, een vluchtige verzoening en een kort maar hevig berouw over gemiste kansen.
    Ik ben om evidente redenen terughoudend met levenswijsheden, maar deze wil ik je toch meegeven: Maak je eigen leven niet te kostbaar. Gooi er af en toe een uitverkoop tegenaan, met afbraakprijzen.

Longlist

Zojuist belde mijn redactrice bij Atlas. Ze had goed nieuws, zei ze. Tegennatuur staat op de longlist staat voor de AKO Literatuurprijs 2009.
    ‘Leuk,’ zei ik. ‘Hoe long is die longlist precies?’

Er staan vijfentwintig boeken op de tiplijst, zoals de longlist blijkt te heten. Geselecteerd uit 390 ingezonden boeken.

Ik las het persbericht.
Daarna nog een keer.
Leuk.

Ik bladerde terug naar het statistische programma waarin ik aan het werk was voordat de redactrice belde. Starend naar het scherm, voelde ik iets van vreugde door de grensbewaking glippen.
    Ik reageer op vreugde zoals andere mensen op moslims. Niet alle moslims zijn gevaarlijk, natuurlijk, dat prenten die mensen zichzelf ook in.

Ik pakte de telefoon en belde mijn vrouw.
Terwijl de lijn overging, keek ik door mijn open deur naar de collega in de kamer tegenover me. Ik nam me voor mijn stem niet te dempen.
Mijn vrouw nam niet op. Halverwege de melding van haar voicemail, hing ik op.
Ik draaide een rondje op mijn bureaustoel.
De eerste email die binnenkwam was van D.
Ik klikte onmiddellijk op ‘beantwoorden.’

Vreugdeloze erectie

Gisteren las ik de onderstaande tekst voor op Writers for President op het Venlose Zomerparkfeest. De voordrachten werden verzorgd door vier politici en twee schrijvers. Het publiek koos de andere schrijver, Rashid Novaire, als winnaar. Ik werd tweede.
    Novaire las met tederde stem een verhaal voor dat de Venlose toehoorders erop wees dat ze ooit samen met de Spaanse bezetter de bevrijdingsmacht van de Hollanders eruit hadden gegooid. De boodschap werd van harte onarmd. Ik kreeg de indruk dat een deel van het publiek vond dat ze iets uit te leggen had omdat Wilders een stadgenoot is.

Dames en heren,

Ze zeggen: Wees verschillig. U kent de leus van de VARA. De VARA wil ons vertellen dat onverschilligheid onbeschaafd is.
Ze zeggen: Wees bewust. Want het is een morele plicht onszelf te informeren over het onrecht in de wereld.
Ze zeggen: Wees betrokken. Want desinteresse is het failliet van de mens.

Welnu, ik sta hier vandaag om u te zeggen: Laat mij alstublieft failliet gaan.

*

Mijn vader stelde me laatst een lastige vraag. We hadden net de dakgoten van mijn huis schoongemaakt – dat wil zeggen, ik hield de ladder vast en mijn vader, 63 jaar, deed het daadwerkelijke schoonmaken. Tijdens de koffie kwam de economische crisis ter sprake.

‘Wat ik nou niet begrijp, hè,’ zei mijn vader. ‘Ze zeggen dat de economie vier procent krimpt. Maar waarom is dat zo erg? Als jij of ik vier procent minder verdienen, dan is er toch ook niet zoveel aan de hand?’

Een goede vraag.

Mijn vader heeft weinig opleiding genoten. Hij groeide op in een mijnwerkergezin in Zuid-Limburg en begon kort na de lagere school te werken als glazenwasser.
Hij stelde de vraag aan mij, zijn zoon die zich, met dank aan de belastingbetaler, een kleine drie decennia liet opleiden en die zich inmiddels hoogleraar mag noemen.

De hoogleraar stond met zijn mond vol tanden.
Dat wil zeggen, ik hield een onsamenhangend verhaal dat ik halverwege afbrak omdat ik besefte: ik weet het ook niet.

Mijn vader zei dat hij gek werd van alle geleuter op televisie.
    Wat de crisis ook moge inhouden, dat in ieder geval: heel veel slechte televisie.
    Slechte televisie valt misschien niet onder de noemer ‘misdaden tegen de menselijkheid’, maar mijn ouders zijn toegewijde kijkers, dus ik wil dit leed toch niet te lichtvaardig uitvlakken.

Ik vermoed dat mijn ouders graag vier procent van hun inkomen, van hun pensioen, zouden inleveren om verlost te worden van het gekakel.
    Het zou een elegante oplossing zijn. Iedereen levert vier procent van zijn inkomen in en dan praten we nergens meer over.
    Als economen dan willen uitleggen waarom de economie niet zo werkt, dan betalen we allemaal een procent extra om de economen te laten zwijgen. Zoals je in een restaurant de violist een fooi geeft om je met rust te laten.
    Maatschappelijke betrokkenheid is mooi, maar tegen een redelijke vergoeding zou respectvolle desinteresse ook mogelijk moeten zijn.

*

Een paar maanden geleden bevond ik me in een hotelkamer in Antwerpen. Ik keek naar CNN. Thuis kijk ik nooit naar CNN, maar in hotelkamers oefent het kanaal een mysterieuze aantrekkingskracht op me uit. Hetzelfde geldt overigens voor naaktlopen.
    Afijn.
    Na een spotje dat Dubai aanprees als vakantiebestemming, volgde een filmpje waarin een vriendelijke, niet onaantrekkelijke blanke man door een straat in een onbenoemd ontwikkelingsland loopt. Het is een gezellige drukte in de straat. De man knikt vriendelijk naar de lokale mensen. Er klinkt een vrolijk muziekje op de achtergrond.
   Maar dan gebeurt er iets merkwaardigs. Terwijl de man al voorbij is, krijgt er achter zijn rug iemand een dreun, een kind krijgt een schop en een meisje wordt achter een deur opgesloten. De blanke man loopt ondertussen nietsvermoedend verder.

Dan wordt het beeld zwart en volgt wat reclamemensen de pay-off noemen, de boodschap. Die luidt: “Open uw ogen voor mensenhandel.”

Daar zat ik dan, in een Antwerpse hotelkamer, naakt.
Mijn ogen open voor de mensenhandel.
Wagenwijd open.
Terwijl ik daar zat, met open ogen, probeerde ik te schatten hoeveel mensen ik op dat moment aan het helpen was.
Na een paar minuten begonnen mijn ogen te prikken. Ik vocht ertegen zolang ik kon, maar toen moest ik even een pauze nemen van de strijd tegen de mensenhandel.

*

Er wordt beweerd dat de betrokkenheid afkalft, maar het tegendeel is waar. Politici kondigen de ene na de andere crisis af. Kranten berichten over een oneindige lijst maatschappelijke misstanden. Actiegroepen schermen onafgebroken met slachtoffers en het onrecht dat hen is aangedaan.

Er is geen tekort aan betrokkenheid, er is een enorme overproductie. Als er één woord is dat de huidige staat van onze betrokkenheid samenvat dan is het wel dit: hysterie. Hysterie is dagenlang zendtijd inruimen voor een meisje van dertien en haar boot.

Mijn vraag aan u is: Geniet u van de hysterie? Wordt u bevangen door een aanstekelijke levenslust als u het leed van anderen ziet? Voelt u zich een beter mens, een completer mens?

Zelf kan ik deze vragen niet bevestigend beantwoorden.

Voor alle duidelijkheid: Ik ben niet tegen betrokkenheid tout court.
Betrokkenheid is zoiets als een erectie. Bij bepaalde gelegenheden is een erectie gepast. Noodzakelijk zelfs. Maar als je er geen aanwending voor hebt, dan wordt een erectie een pijnlijke, beschamende aangelegenheid.

Ik las laatst over een man in een bejaardentehuis die per ongeluk viagra had geslikt – hoe dat kon gebeuren, is een ander verhaal. Het effect van de viagra dwong te man tot het doorbrengen van enkele wanhopige uren, opgesloten in zijn kamertje met zijn eigen vreugdeloze erectie.
Aan die man moest ik denken toen ik me in de hotelkamer in Antwerpen bevond, met mijn ogen open tegen de mensenhandel. Daar zat ik dan met mijn betrokkenheid – de viagra achter de kiezen, alleen met mijn vreugdeloze erectie.

Het antwoord op de overdaad aan betrokkenheid, op de hysterie is niet moed, verzet of opstand. Het antwoord is apathie. En ik sta vandaag hier om u te zeggen: Apathie is goed. Apathie is nodig. Apathie is de bevrijding van de vreugdeloze erectie.
Als dat het menselijk failliet is, dan kan mijn faillissement niet snel genoeg komen.

Tot slot nog dit: Misschien overweegt u ook uw eigen failliet af te kondigen. Dat staat u vrij, maar ik zeg erbij: ik ben niet geïnteresseerd in het starten van een beweging. Tolstoj zei ooit: “Alle gelukkige gezinnen lijken op elkaar, maar ieder ongelukkig gezin is ongelukkig op zijn eigen wijze.” Iets vergelijkbaar geldt hier: Alle geëngageerde mensen lijken op elkaar, maar iedereen is apathisch op zijn eigen wijze.