Zazen (1)
chinese_zen.jpg

Tijdens het voorstelrondje, de laatste activiteit voordat de stilte zou aanvangen, werd me duidelijk dat ik op de verkeerde plek was beland. De andere deelnemers aan het zenmeditatieweekend drukten hun ervaring met meditatie uit in jaren. Twee, drie, vijf, zeven jaar. Een man zei besmuikt: ik ben pas een half jaar bezig. Ik zei: ik heb geen enkele ervaring.

Het rondje ging verder en kort daarna begon de stilte. Het was vrijdagavond zes uur. In een ruimte waar normaal heisessies van bedrijven plaatsvonden, zaten 25 in het zwart geklede mensen op vierkante matjes. Sommigen in lotushouding, anderen in kleermakerszit en een paar mensen met de benen onder het lichaam gevouwen. Allemaal met een jaloersmakende rechte rug, het soort houding waar ooit adellijke families een monopolie op hadden. In de stilte realiseerde ik me dat ik ten onrechte had aangenomen dat iemand ging uitleggen wat meditatie eigenlijk is en wat ik geacht werd te doen tijdens de, pak ‘m beet, twintig uur die zich nu voor me uitstrekte als een eindeloze poolvlakte.

Hoe was ik hier beland? Ik besefte dat ik de vrouw die me dit had aangeraden eigenlijk helemaal niet kende. En zij mij evenmin. Ik had gemeend dat haar suggestie betekende dat het toegankelijk was voor beginners. Ik had van vooraf wel gegoogled op de juiste houding. Thuis had ik twee keer geoefend met de origami van mijn benen, terwijl ik Netflix keek om de pijn te kunnen negeren dit opwekte. Met enige moeite had ik een minuut of twintig gehaald. Wat ik vergeten was te googlen: wat houdt zenmeditatie praktisch gezien in?

Ik concentreerde me op mijn ademhaling. Het stond me bij dat dat belangrijk was. Na een keer of twintig technisch verfijnd ademhalen, was ik daar wel klaar mee. Ik vroeg me af hoeveel minuten er inmiddels verstreken waren. Daarna realiseerde ik me (1) dat die vraag niet erg zen was en (2) dat die vraag het verstrijken van de tijd nog verder zou vertragen. Kortom, ik had een hoop inzichten in de eerste minuten van de eerste sessie. Daarna dacht ik aan: Flarden van het laatste stukje dat ik had geplaatst. De wedstrijd van ADO en of Groenendijk Necid zou laten staan tegen zijn oude club. Dat ik tegen mijn vrouw moest zeggen dat ze de camera op haar telefoon kon starten door twee maal de aan-en-uitknop in te drukken. Mijn rug had inmiddels geconstateerd dat ik niet in een kantoorstoel onderuit gezakt hing en zeurde steeds nadrukkelijker om aandacht. Ik vroeg me af hoeveel minuten er inmiddels verstreken waren. Toen begon dezelfde reeks gedachten van voren af aan.

Ik vond even afleiding in de gedachte aan hoe Jacq Veldman deze bijeenkomst zou beschrijven. Ik moest al lachen van de gedachte. Ze zou er iets heel geestigs over weten te zeggen. Tevergeefs probeerde ik te bedenken wat voor geestigs.

Waarom kun je niet stil zijn en nadenken op een comfortabele stoel? vroeg ik me ineens af. Waarom klakkeloos een Japanse traditie kopiëren? Vroeger hadden ze daar geen stoelen, prima. Allemaal tot je dienst. Maar wij hebben die wel.

Dit is goed, dacht ik. Ik heb weerstand. Mijn hoofd sputtert tegen. Dit is wat er moet gebeuren. Je buffelt er doorheen en dan komen de boeiende inzichten.

(Wordt morgen vervolgd.)

Michel van EetenComment
Ontbering
sesshin-zendo.jpg

Ik ben op weg naar een zenboeddhistische stilteretraite. Een paar dagen geleden probeerde ik de kinderen uit te leggen wat ik dit weekeinde ging doen.
Wat is dat, een stilte dinges?
Nou, dan mag je het hele weekend niet praten.
Waarom? Wat is daar nou leuk aan? vroeg de jongste, inmiddels een wakkere negen jaren oud.
En je moet de hele dag in de kleermakerszit zitten.
Waarom? Jij kunt niet eens de kleermakerszit. Die leer ik je straks wel even, pappa.
Dank je.
Maar waarom ga je daar heen? Dat vind je toch helemaal niet leuk?
Nee, op zich niet.
Ze keek me aan en toen er geen verdere toelichting kwam, stak ze haar armen in wanhoop in de lucht.
En je moet ook nog om 5 uur op, voegde ik eraan toe. Ik begon er lol in te krijgen.
Nee, je maakt een grapje.
Ik schudde mijn hoofd.
Moet je echt om vijf uur op? In de ochtend of in de middag?
In de ochtend.
Nou, euh, veel plezier ermee. Ik vind het heel raar allemaal.
Als pappa weg is kunnen wij lekker Kroongetuige kijken tijdens het eten, hé mam? zegt de oudste

Hoe leg je aan kinderen uit dat een beetje afzien in het weekeinde een vorm van geluk is? Comfort hebben we nu wel gezien, het leven verschuilt zich in de ontbering.

Waarom ga je het eigenlijk doen? vroeg mijn vrouw.
Ik weet het niet precies. Ik ben benieuwd wat er dan in mijn hoofd gebeurd. En het is een soort masochisme. Het spirituele praatje neem ik op de koop toe.
Mij zou het echt helemaal niets doen, drie dagen niet praten, zei mijn vrouw. Lekker rustig.
Maar ook geen Netflix, zei ik.
Ja, oké, zei ze.

Michel van Eeten Comment
Rituelen
IMG_20181122_150327.jpg

We stonden in de gang de herfstkou van ons af te zuchten. Jassen ophangen, handschoenen op het plankje. Ik zei tegen de oudste, ze is dertien, dat ze haar schoenen in de kast moest zetten.

Maar jouw schoenen staan wel altijd in de gang. En je tas ook nog.

Ja, zei ik, mijn schoenen staan wel altijd in de gang.

Ik heb geleerd dat ik na de constatering van een dergelijke ongerijmdheid geen onderbouwing moet geven, geen argumenten. Mijn dochter heeft geleerd dat regels arbitrair zijn en macht ongelijk is verdeeld. Vroeger zou ze geprobeerd hebben om dit gesprek te winnen. Ze zou geweigerd hebben om haar schoenen aan te raken, tot ik de mijne had opgeborgen. Nu maakt ze haar opmerking bijna terloops, terwijl ze haar schoenen in de kast zet.

Het is een ritueel geworden. Een van de vele die fijntjes de hypocrisie aanstippen van wat het ouderlijk gezag wordt genoemd. Het ouderlijk gezag doet mee aan de uitvoering van het ritueel. Zo bevestigen we haar gelijk, maar beschermen we ook de paradox: ik negeer de regel, maar hij is desalniettemin van kracht.

Ik zou overigens wel een onderbouwing kunnen geven van de ongerijmdheid: ik bestrijd de verloedering, de chaos die overal en altijd probeert op te rukken. Een groot deel van ouderlijk zorg kun je samenvatten als: het bestrijden van de verloedering. Ik doe evident meer hieraan dan mijn dochter. En daarom heb ik bepaalde privileges. Maar dat is allemaal aankleding, een poging het gezag te legitimeren. De waarheid is dat de ongerijmdheid bestaat omdat ik háár heb verwekt, en niet andersom.

Michel van EetenComment
Zuurstofmaskertjes
zuurstofmasker.jpeg

Ik ben met sabbatical. (Of zeg je op sabbatical? Dat klinkt als een safari. Afijn.) Na een week zei mijn vrouw: wat praat je veel, ineens. Toen ik niet meteen reageerde, voegde ze eraan toe: dat is goed, hoor.

Later vroeg ik haar of zij vond dat ik in therapie moest. Ze dacht even na en zei: dat heeft niet de hóógste prioriteit. Weer later bleek dat dit een grapje was geweest.

Mijn vraag was ingegeven door de reacties van lezers op de hoofdpersoon van mijn nieuwe boek. Die man werd vaak getypeerd met de termen egocentrisch en sarcastisch. (De uitzondering was een interviewer die hem sympathiek noemde en vond dat de echtgenote verzaakt. Dat was zelfs mij te gortig.) Er lag een veilige brandgang tussen de fictieve hoofdpersoon en mijzelf, meende ik, maar op een gegeven moment sloegen de vlammen toch over.

Tijdens een etentje vroeg ik mijn vrouw wat haar serieuze antwoord was op de vraag of ik in therapie moest. Ze zei: je bent de meest geestelijke gezonde persoon die ik ken. Dat antwoord verraste me volkomen. Wat bedoel je met gezond? vroeg ik wantrouwig. Er volgde een aparte definitie: dat ik voor mezelf kan zorgen. Mijn vrouw meet zelfzorg vooral in soberheid. Een sober mens is een gezond mens, zoiets.

Het vermogen voor jezelf te zorgen klonk mij voor als een nette manier om te zeggen: egocentrisch. Ik wil liever voor anderen kunnen zorgen. Maar misschien is het als met die zuurstofmaskertjes in het vliegtuig. Ze zeggen dat je altijd eerst je eigen op moet zetten, voordat je je kinderen kunt helpen.

Michel van EetenComment
Het is veel werk
IMG_20180817_125428.jpg

Mijn vrouw komt thuis met de zaterdagboodschappen. Onze oudste dochter maakt huiswerk, ik sta in de keuken een ingewikkeld ramenrecept te assembleren. Het meeste werk, het bereiden van de bouillon en de tare, had ik donderdag al gedaan, maar het correct samenvoegen van alle onderdelen gaat altijd ergens fout. Mijn vrouw zet de boodschappentassen neer zegt dat ze melancholisch is omdat ze zich had gerealiseerd dat we de sinterklaasintocht niet hebben gekeken. Of liever: dat ze zich realiseerde dat onze kinderen zo oud zijn dat ze daar niet meer naar talen.

Een paar zinnen later begint onze dochter van dertien een verhandeling over waarom ‘zij’ van ‘onze’ zwarte piet moeten afblijven. Want het is ons feest en ‘zij’ moeten zich aanpassen. Ik drapeer benishoga op de ramen en probeer mijn paniek te beteugelen over de toestand van de wereld.

Wie zijn ‘zij’? vraagt mijn vrouw pedagogisch.

Nou, dit bedoel ik niet racistisch, zegt onze dochter, maar het zijn vaak mensen met een kleurtje. Die hier nog niet zo lang wonen, bedoel ik, die protesteren ertegen.

Ik hoor de meningen van anderen, flarden van de gesprekken die om ons heen plaatsvinden. Maar dat biedt geen troost. Al onze meningen zijn knip en plakwerk. Ik leg mezelf uit dat het begrijpelijk is dat je als dertienjarige in deze redenering tuimelt. Dat het helaas intuïtief is om een wij en zij te maken rondom uiterlijk. Dat hele stammen van volwassenen zich daarin verliezen. Laatst at ik met een vriend die ik een kleine twintig jaar ken en hij bekende zich ineens tot Baudet-achtige opvattingen over moslims.

Hoe kan het dat we hier nooit eerder over hebben gehad? vroeg ik geschokt.

Hij haalde zijn schouders op. Omdat we altijd over je boek praten, zei hij. We schoten in de lach. Snel ging ik in gedachten na of we niet toch egocentrisch veel over mijn boek gepraat hadden. Waarover ging het de vorige keer ook alweer? O ja, de charmante trompettiste waarmee hij een verhouding had. Of eigenlijk: niet langer een verhouding had.

Ik begon de redeneringen te ontmantelen die hij te berde bracht. Het maakte me somber dat deze vorm van denken zo breed verspreid was. Hij sputterde tegen, maar liet ook punten passeren zonder repliek.

Het is zoveel werk, verzuchtte hij na een half uur discussie. Om dit de hele tijd te moeten bedenken. Waarom het toch weer beeldvorming is en niet de moslims.

Ja, het is veel werk, zei ik.

Waarom doe jij het dan? vroeg hij.

Op die verrassend redelijke vraag had ik geen antwoord. Ik mompelde iets over beschaving en geneerde me voor dat woord.

Ik herinnerde me dat ik zelf raar had gekeken naar een vrouw met een hoofddoek. Ik was naar The Nation gegaan, een toneelstuk. Een van de actrices speelde een blanke vrouw uit de hogere middenklasse met truttige kleding, keurig opvattingen over opera en een warme belangstelling voor andere culturen. Een gevalletje Ons Soort Mensen. Halverwege het stuk trekt de vrouw een hoofdoek aan. Het is geen volstandige bekering; meer een statement en een poging om de ander beter te begrijpen. Toen ze een scène later opdook met die hoofddoek, zag ik een vreemde. Ik betrapte mezelf erop dat ik niet meer begreep wat ze wilde, hoe ze dacht. Ik moest mezelf eraan herinneren, meerdere malen, dat het dezelfde vrouw was die ik een paar minuten ervoor al gezien had en gemeend had te kennen.

Mijn vrouw gaat het gesprek aan met onze dochter. Ik maak de ramen af en zet de kommen op tafel. Inmiddels ben ik gekalmeerd, ook omdat de ramen correct geassembleerd zijn. Dochter zegt dat iedereen wel gekwetst kan zijn over alles. Er valt een korte stilte en ik wil zeggen dat ik het met haar eens ben dat gekwetstheid niet de maatstaf van alles is. Weet je, zeg ik. En dan stopt ze me. Nee, zegt ze, terwijl ze haar handpalm in mijn richting toont. Ik ben nu even met mamma in gesprek.

Om redenen die me niet helemaal duidelijk zijn, vult me dat met een enorme woede. Daarna kijk ik naar het tafelblad en wijd ik me met grimmige toewijding aan het genieten van de ramen.

O nee, zeg ik ineens hardop. Mijn vrouw en dochter onderbreken hun gesprek. Ik ben de taugé vergeten. Ik loop naar de koelkast en zet het zakje op tafel. Er was toch weer iets mis gegaan bij de assemblage.

Ik kauw en wacht tot mijn dochter me iets zal vragen, zodat ik kan zeggen dat ik nu even geen zin heb om met haar te praten.

Dat moment arriveert en het is verrassend, of eigenlijk niet verrassend, onbevredigend.

De maaltijd is voorbij. Alleen mijn kom is leeg. Ik stort mezelf op het opruimen van de keuken, maar mijn vrouw neemt dat van me over. Op zoek naar een houding, ga ik op de bank zitten met een London Review of Books, een van de drie, vier exemplaren die nog in hun plastic hoesje op me liggen te wachten.

Nadat ik een stukje heb gelezen, realiseer ik me dat ik alleen ben. De twee vrouwen zijn naar boven gevlucht, mij en mijn kuthumeur in de woonkamer achterlatend. Ik baal dat er geen voetbal is dat ik aan kan zetten. Voetbal is een soort hypnose die gedachten die niet over voetbal gaan onmogelijk maakt.

Ik zit een poos in de stilte. Ik tuur nog steeds naar de eerste pagina van het essay over Knausgard.

Dan komt mijn dochter de kamer in. Zullen we het even echt goedmaken, pap? vraagt ze, haar armen gespreid. Ik prijs me gelukkig dat mijn gezin beter is in emoties dan ik. En ik bid dat we snel van de zwartepietshit af zijn. En ik bedenk dat we nog dagen ramen moeten eten.

Michel van EetenComment