Maand eenenveertig

Lieve Vera,

Het was de maand van de lichtjesavond.
We liepen samen in de steenkoude binnenstad.
Je trok me aan een hand door de mensenmassa. Soms nam ik je op de arm om te kunnen kijken naar het vermaak dat in de straten rondom de markt was georganiseerd ? een verzameling kitsch zoals alleen de middenstand die bijeen kan brengen. (De middenstand, dat is een groep winkeleigenaren die zich niet verontschuldigen voor hun smaak. Verkoop werkt bevrijdend, zoveel is duidelijk.)

Je keek ernaar met open mond.
En ik keek naar jou.

Bij het betreden van de markt werd ons een kaars in de handen gedrukt. Van Amnesty International. Vlammen voor de vrijheid, stond op een sticker.
In verschillende interviews rondom het boek wordt me gevraagd mijn ongemak ten aanzien van engagement te verklaren. Dat behoeft blijkbaar verklaring.
Vlammen voor de vrijheid.
Straks zouden duizenden mensen een kaars aansteken.
Voor de vrijheid.
Iemand zou een podium beklimmen en iets zeggen over de opgesloten medemens.
Er zou applaus volgen en daarna was het tijd voor een glaasje glühwein.
Of om nog even terug te lopen naar het kraampje waar ze die antieke dekschaal hadden. Hij was wat aan de prijzige kant, maar soms moet je jezelf verwennen. Met sombere westerlingen schieten de politiek gevangenen ook niets op.

Jij wilde de kaars vasthouden.

Aan de andere kant van de markt speelde een harmoniekapel trage kerstmuziek. We liepen naar het dranghek voor het podium. Jij klom erop en ik ging achter tegen je aan staan, mijn wang naast de jouwe.

De blazers waren ingepakt in dikke winterjassen, op enkele trompettisten na. Die keken triomfantelijk om zich heen, hun uniformjasje open en de vlinderdas onberispelijk recht. De klarinettisten hadden de vingertoppen uit hun handschoenen geknipt.
Ergens op de zolder van mijn ouders heb ik ook nog zo?n paar liggen.

Langgerekte akkoorden gleden over ons heen.
Onzuivere intervallen. De koude klarinetten te laag, de fluiten te hoog, het koper alle kanten op.
Precies als mijn harmonie.
Ze hadden het meeste slagwerk thuisgelaten, waardoor het geluid ongewoon sober was.
Ik sloeg mijn armen om je heen.
Je keek om en zei: ?Heel erg mooi prachtig, hè pappa??
Ik knikte en keek naar de opwinding in je ogen.
Je draaide je weer naar het podium.
Ik kon mijn ogen niet van je losmaken.
Tranen borrelden op.
Ik dacht: Toe maar, laat maar gaan.
Misschien wilde ik bewijzen dat ik nog leefde.
Het was donker om ons heen, niemand zou me zien.
Ik drukte mijn wang weer tegen de jouwe.
De tranen zetten niet door.

Ik sloot mijn ogen, voelde jouw warme adem en de pap in mijn benen.
Voor zover ik leef, leef ik door jou.
Via jou.
Dat lijkt me een recept voor een ramp.
Maar ik ben niet meer zo bang voor rampen.
Dat is ook een vorm van vooruitgang, ja.

Ik heb je moeder dit nog niet verteld.
Terwijl ik tijdens het wegslikken van de tranen nog dacht: ik moet dit vertellen.
Om haar te laten zien dat ik nog leef.
Maar ik ben het vergeten.
Ik heb vooral over jou verteld.