Die schoenen

Op het balkon van de trein zit een jonge vrouw te bellen. Haar benen zijn over elkaar geslagen en ze draait rondjes in de lucht met een schoen. Terwijl ze praat, buigt ze voorover en veegt ze iets van de schoen – een zwart open model met een hoge hak en een spitse neus. Ze zien er duur uit, al is damesschoeisel een terrein waarvan ik me afvraag of goedkoop wel bestaat.
    ‘Ik ben een pitbull, mannen vallen niet op pitbulls,’ zegt ze. ‘Ik was geen onderbroeken en dat zeg ik ze ook. Jij bent meer een meisje. Ik heb een grote bek, dat willen mannen niet.’
    Uit de telefoon klinkt gebrom. Ze zucht en luistert ongedurig naar haar gesprekspartner.
    ‘Nee, maar jij kan echt dingen zeggen, dat ik denk van, serieus’?
    Ze duwt een paar keer op het uiteinde van een leren riempje waarmee haar voet in de schoen wordt gehouden. Het riempje krult enigszins omhoog.
    ‘Nee, je moet even met me nadenken. Dus jij denkt zeker dat hij me leuk vindt.’
    Ze gaat recht zitten en kijkt uit het raam. Polderweilanden in schemerlicht.
    ‘Ik geef ‘m mijn telefoonnummer.’ Het klinkt als een capitulatie. Alsof ze de vuile onderbroeken al voor zich ziet.
    ‘Blijf je daar zitten?’
    Haar gesprekpartner blijkt een uitgebreid antwoord op die vraag te hebben. Misschien zijn daar ook nog wat principiële vraagstukken op te lossen. De vrouw gaat echter nergens op in.
    ‘Dan ga ik van hieruit naar die jongen toe. Ik zie er niet uit, maar ja.’
    Ze buigt haar voet in alle denkbare standen en bekijkt hem argwanend.
    ‘Die schoenen, ik weet het echt niet.’

Als ze heeft opgehangen, zucht ze nog een keer. Dan richt ze zich op. Ze woelt in haar handtas en haalt een spiegeltje tevoorschijn. Als ze het voor haar gezicht houdt, kijkt ze een ogenblik onbewogen en koel naar zichzelf.