Vormfout

Ik ben de elite.
Vindt Peter.
Hij heeft gelijk.
Ik heb het opgezocht.
Bijna negentig procent van mijn landgenoten verdient minder dan ik.

Soms prevel ik het tegen mezelf. ‘Ik ben de elite.’
Ik word er wat giechelig van.
Geef toe, het klinkt als een grap.
Soms zeg ik tegen mensen om me heen dat we tot de elite behoren, om hen ongemakkelijk te maken. Eerst volgen ietwat nerveuze ontkenningen. Dan schoorvoetende erkenningen.

Ik zat ooit in de auto bij twee hoogleraren uit Berkeley. Ze spraken over ‘de rijken.’ Ik vroeg hoeveel zij verdienden. Ze verdienden ongeveer 150 duizend dollar per jaar. Elk.
‘Dan horen jullie toch bij de rijken?’ vroeg ik vanaf de achterbank.
Er ontstond enige consternatie voorin de auto.
Ik vind ons niet rijk, zei de vrouw.
Haar huis kende inderdaad nogal wat achterstallig onderhoud.
‘Nou ja, technisch misschien wel,’ gaf ze uiteindelijk toe.
Alsof ze door een vormfout werden veroordeeld tot de elite, terwijl ze onschuldig waren.

Ik ben ook een vormfout.
En ik heb er hard voor gewerkt om er een te worden.
Maar niet harder dan negentig procent van mijn landgenoten.
Dat heb ik ook wel eens gezegd tegen een bevriende verpleegster en keukenzetter.
Ze vonden dat ik me niet moest aanstellen.
Een waardevol advies.

Blijft over de vraag of je anoniem kunt zijn in de elite.
Peter denkt van niet: “Anonimiteit is een keuze, een gelofte van armoe, een bewust nastreven van een opgaan in en leven vanuit de massacultuur, en kiezen voor het volk en tegen de elite, tegen de gepriviligeerdheid.”

Het doet me denken aan een scène uit Life of Brian.
Maar daarover later meer.

Een goede dag voor waanzin

‘Mijn specialisatie is rendiermanagement,’ zei de Finse hoogleraar.
Hij wachtte even op mijn reactie.
Toen die uitbleef, zei hij: ‘Sommige mensen vinden dat een beetje raar.’
Ik zei dat mij leek dat rendieren net zoveel recht hebben op management als andere diersoorten.

Naar het scheen had de VN recent een rechtzaak behandeld van twee Finse broers die ruzie hadden. De ene broer had rendieren. Dat betekent praktisch gezien: hij vloog af en toe in een klein vliegtuigje over de toendra om te kijken waar zijn rendieren uithingen.
De andere broer was houthakker. De houthakker had bomen omgehakt waarop een soort parasiet groeit. Die parasiet is het enige wat rendieren wensen te eten in de winter. Zul je net zien.

Een van de privileges van mijn baan is dat de waanzin voor het opscheppen ligt.
Ik vind iets geruststellends uitgaan van waanzin.
Het blijkt allemaal nog net iets gekker dan je dacht.
Verrassender.
Even hapert het beeld van een rechtlijnig en extrapoleerbaar leven.

Ik ben ook een groot voorstander van de rehabilitatie van het Noodlot.
Maar ik dwaal af.

Het was een goede dag voor waanzin.

Eerder sprak ik een collega die meewerkt aan onze opleiding voor GlobalChem. Hij doet de mannen van een ton. Die zijn net in dienst. Dat doet hij samen met enkele Amerikaanse wetenschappers.

Nu mogen de Amerikanen die meewerken aan de opleiding van overheidswege geen les geven over technische zaken aan Syriërs, Noord-Koreanen, Iraniërs en nog zo wat hardwerkende volken.
‘Lastig,’ zei ik.
Nou nee. De Amerikanen hadden allemaal twee laptops. Eentje voor gebruik in de VS en eentje voor in het buitenland. Volgens de gegevens op de laptop in de VS bestonden de Syriërs niet, noch het lesmateriaal dat zij van overheidswege niet mochten zien. Op de andere laptop stond alles. Binnen GlobalChem bleken veel mensen twee laptops te hebben. Er was zelfs een alternatief intranet gebouwd voor de Syriërs, omdat ze officieel niet op het Amerikaanse corporate intranet mochten. Het alternatieve intranet was vollediger en informatiever dan de officiële versie.
Waanzin haalt het beste in mensen en organisaties boven.

Net voor ik naar huis ging kreeg ik een mailtje van de uitgever van mijn inmiddels lang vergeten proefschrift. Een proefschrift is een boek dat maar geen boek wil worden, schreef Kees Fens ooit. Hij noemde de kamer van de universiteitsbibliotheek waar de proefschriften stonden opgeslagen ‘een mausoleum.’
Afijn.
De uitgever mailde dat er vorig jaar zeventig exemplaren verkocht waren.
Dat leek me een foutje.
Zelfs in het eerste jaar na verschijning haalde ik dat niet.
Wat bleek.
Een burgemeester had mijn acht jaar oude proefschrift gelezen en in een tijschriftje voor burgemeesters lovend gerecenseerd.
Ik heb van mijn leven nog nooit een burgemeester gesproken. Een keer stond ik op een feestje naast Schelto Patijn. En at zwijgend een roomsoesje. Schelto ging vanzelf weer weg.

De burgemeester bestierde een gemeente die ik niet kende. Winterwael. Zoiets. Misschien was het zo’n naam die uitgevonden moest worden wegens een gemeentelijke herindeling. Ik zocht de gemeente op in de Staatsalmanak. Tienduizend inwoners.
Ik zag een beeld van een notenhouten bureau in een kamer met lambrisering en uitzicht op de dorpsmarkt. Naast het postboek van de burgemeester, met daarin de laatste raadsstukken en een brief van een burger die ageerde tegen de nieuwe rotonde op de Veneweg, lag een boekje waaruit kleine geeltjes staken met aantekeningen.
Mijn proefschrift.
Waarin het woord gemeente niet voorkomt.
En dat verder ook geen relevantie kan claimen ten aanzien van burgemeesterlijke besluitvorming.
Maar de burgemeester van Winterwael vond dat hij zijn horizon moest verbreden.
En daarom las hij een vergeten proefwerkje van een anonieme beginnende wetenschapper.

Zoals ik al zei, de waanzin ligt voor het opscheppen.

Fuk, fukt, verfukt

De grote kladderadatsch is begonnen. Zonder dat ik aan de code heb geprutst werkt het uitklappen van de commentaren ineens niet meer op bijzinnen.com. Op www.bijzinnen.com werken ze nog wel. Ga figuren.

Daar moet ik een deskundige bij halen.
Verder inmiddels duidelijk: in Opera komt de witte titelbalk te hoog uit. Geen idee waarom. Dus die balk blijft voorlopig te hoog.

Ook zag ik via browsercam dat sommige browsers het lettertype als Times weergeven, terwijl het toch echt Georgia is en dat schijnt een bijzonder webveilig lettertype te zijn. Voor zover er zoiets bestaat als webveilig.

Verder heeft U gelijk, de kleuren zijn pet.
Maar wie A zegt moet ook B zeggen.
Dus: stuur me een link naar een website met een kleurenschema dat u graag alhier zou zien.
Ikzelf, beschaafd als ik ben, neig naar dit schema: thebignoob.com.

De opbouw van de voorpagina blijft gelijk, afgezien van het vele kleine grut dat nog steeds moet gebeuren.

Samenvattend: U mailt, ik klus dit weekend en vanaf maandag gaan we weer gewoon lezen.

Later vandaag nog een normalig stukje. Om mezelf eraan te herinneren waarom ik ook alweer een weblog heb.

Later: Ik heb het uitklappen van de commentaren voorlopig uitgeschakeld. Volgens de deskundige ligt het ingewikkeld. Iets met browser-related security.

Fukken

Ik ben aan het fukken.
Ik begon te fukken omdat ik vergeten was dat ik niet goed ben in fukken.
Dat heet ook wel: optimisme.

Hopelijk staat er over enkele uren iets leesbaars alhier.

Later: Zoiets dus. Er is nog een hoop klein grut te doen, zoals het corrigeren van de priegelletter waarin de commentaren worden weergegeven. Daar van afgezien blijkt Eliane gelijk te hebben: Het is "wel *erg* beschaafd." Er moet iets ontregelends in. Een knipperend gifje of zo. Ik had een idee voor een kolom aan de rechterkant waar de bezoekers een soort annotatielog konden bijhouden, maar daar kom ik technisch niet uit. Andere suggesties zijn welkom.

Slechtnieuwsgesprek op een paal

De twee gezichten zweven soeverein een meter of tien boven het asfalt. Ze heersen over de Amsterdamse Veerkade. De schreeuwerige reclameborden houden zich muisstil sinds de twee gezichten zijn gearriveerd. Ook de verkeersborden wijken respectvol. Sommige berichten zijn nu eenmaal belangrijker dan andere.

[[lightbox:luchtverontreiniging.jpg:(thumbnail)::center:0]]

Er zijn zelden vrolijke berichten, blijkt. Meestal worden we bij thuiskomst ontvangen door twee beteuterde smoelwerken. Ik heb het rechtse gezicht wel eens zien lachen, maar echt goed nieuws kan er toch niet te melden zijn over ‘fijnstof’ – daar gaat die rechtse over. Zijn broer doet NO2. Maar ach, de gemeente vindt het reden tot vrolijkheid als ze voor even de Europese norm niet overschrijden – en geef ze eens ongelijk. Wie het kleine niet eert, houdt het niet lang vol bij de overheid.

Ik sprak toevallig een raadslid, vlak voor de verkiezingen. Ik vroeg haar wat ik moest stemmen. Ze zei dat haar partij veel aan luchtverontreiniging ging doen.
Is luchtverontreiniging zo erg? vroeg ik.
De Veerkade is meest verontreinigde straat van Nederland, zei ze.
O ja, dat had ik geloof ik al eens gehoord.
Ik zei dat ik mijn dochter naar de crèche aan de Veerkade breng en er niets van merkte.
Dat was het verkeerde antwoord.
Ze was geschokt dat ik het probleem niet serieus nam. En dat ik haar bracht naar een crèche aan de Veerkade.
Ik begon te twijfelen aan mijn ouderlijke kwaliteiten. Ik had zonder nadenken mijn dochter uitgeleverd aan de fijnstof. Dat beloofde weinig goeds voor de bedreigingen die nog zouden volgen. De enige bedreiging die ik tot dusver hoog op mijn agenda had geplaatst werd gevormd door bleke knaapjes met brommers. Het was nog een jaar of veertien te vroeg om daarvoor de noodtoestand uit te roepen.

Het raadslid citeerde uit haar hoofd een statistiek van het RIVM. Het was iets prachtigs dat ik niet kon onthouden. Zestienduizend mensen in Den Haag overlijden een jaar eerder vanwege de luchtverontreiniging – iets in die geest. Er ging iets geruststellends uit van het idee dat het RIVM weet wanneer wij geacht worden te overlijden en dat de overheid zich bekommert om een jaartje meer of minder. Ik voelde de warmte van goede bedoelingen.

Daarna somde ze de aandoeningen op die mijn dochter kon oplopen vanwege de luchtverontreiniging. Dat klonk toch verdomd alarmerend.
Misschien heeft u gelijk, zei ik.
Het raadslid knikte ernstig.
Het was even stil.
Ik krabde aan mijn achterhoofd en vroeg me af of ik een nieuwe crèche moest gaan zoeken – eentje ver uit de buurt van sombere gezichten op palen.
Ik vroeg of ze vond dat ik mijn dochter van die crèche moest halen.
Er veranderde iets in de houding van het raadslid.
Nu kwam het deel van haar baan dat ze het leukst vond.
Ze zei dat ze gelezen had in een gemeentenotitie dat de crèche aan de Veerkade een zeer geavanceerd afzuigings- en ventilatiesysteem had.
Er was dus geen reden tot paniek.

In één gesprek werd me een ernstig probleem aangepraat en van een oplossing voorzien.
Mooier dan dit kan politiek niet zijn.

Maar dan die paal met de twee gezichten.
Elke keer als de VIHB en ik ‘m passeren schrikken we een beetje.
Niet vanwege het slechte nieuws, maar omdat we vergeten waren dat hij er stond. En omdat we in verwarring raken. De paal suggereert dat we iets moeten met die informatie en we weten niet wat.
Dat we ons zorgen moeten maken, misschien.
We speculeren dan even over de ambtelijke vergaderingen die zijn besteed aan de vormgeving van de paal. Een communicatiedeskundige legde uit dat burgers niet weten wat fijnstof en NO2 is. Dat je daarom smileys moest gebruiken, want dat snapt iedereen.

Ze hadden gelijk.
We snappen het.
Wat de communicatiedeskundige niet heeft uitgelegd is wat we met die informatie moeten.
Blijft over een slechtnieuwsgesprek op een paal.
En het milde schrikken.
Een van de leukere kanten van het ouderschap.

De trouwring en de cartograaf

Collega M. zei dat hij net terug was van vakantie.
Hij stond in de deuropening. Hij behoort tot de populatie van mensen die in deuropeningen staan. Soms hangen tegen de deurpost. Maar niet doorlopen tot in de kamer. Misschien valt deze groep samen met de populatie die badslippers dragen onder de gemeenschappelijke douches van het sportcentrum.
Hij had het fijn gehad op vakantie.
Mooi.
Ik veegde de roos van de schouders. Het was woensdag ? vier dagen sinds ik mijn haar gewassen heb. Vanaf woensdag begint het obsessieve vegen van de schouders. Van zaterdag tot woensdag haal ik obsessief mijn handen door het haar. Pas gewassen haar valt steeds in mijn gezicht. Maar op woensdag is het enigszins vet geworden en blijft het zitten. Dan heb ik precies op tijd mijn handen vrij voor het vegen van opkomende roosbuien.

Collega M. zei dat hij nu vandaag, zijn eerste werkdag, bezig was met het in kaart brengen van de werkzaamheden. Ik dacht aan cartografen die exotische gebieden in kaart brachten zonder een moment de intentie te hebben die gebieden te bezoeken.
Aha, zei ik. Voor een woensdag lag er toch al behoorlijk wat roos op mijn schouders. Misschien leek dat maar zo door mijn donkerblauwe overhemd. Ik veegde iets fermer over mijn schouders.
Ineens schrokken we op door een harde metalen knal en enkele daaropvolgende tikken.
We keken allebei in de richting van het geluid.
Ik zag niks.
Collega M. vroeg wat dat was. Hij deed een heel klein stapje de kamer in, stopte abrupt toen hij zichzelf daarop betrapte en ging reikhalzend voorover hangen vanuit de deuropening.
Goede vraag, zei ik.
Ik keek naar mijn rechterhand.
De trouwring was weg.
Oeps, zei ik. Ik liep om mijn bureau heen en kroop op handen en knieën langs de radiator, computerkabels en dozen met boeken.
Collega M. keek het even aan.
Nou, dan ga ik maar weer eens aan het werk, zei hij uiteindelijk.
Hij wachtte of ik nog iets zou zeggen dat enig oponthoud zou veroorloven alvorens zijn cartografische expeditie weer hervat zou moeten worden.
Ik kroop rond en dacht na over hoe ik dit in vredesnaam thuis kon uitleggen.
Toen ik de ring onder de kapstok gevonden had, keek ik op.
De deuropening was leeg.