Onbestuurbaar

1.
Alles in orde hier, hoor.
Ik mag van mezelf het woord ‘druk’ niet gebruiken – niet zonder aanhalingstekens, in ieder geval.
Ondertussen blijft het hier stil.
U bent een vriend geworden die ik nodig moet terugbellen.

2.
Het boek. Is het al af en wat dies meer zij.
Tja.
Ik nader de voltooiing van de eerste complete versie.
Daarna volgt een omvangrijke herschrijfexercitie die ik nog niet kan overzien. Als ik sommige hoofdstukken teruglees, komt het begrip uitzichtloos lijden bij me op. In andere passages verras ik mezelf.
Het blijkt een heel ander boek te worden dan ik had verwacht.
Serieuzer, vooral.
Dat zit me niet lekker.
Ik mis de toon van het weblog, de veilige haven van ironie.

3.
Het land wordt onbestuurbaar. Hoor je tijdens zo’n kabinetscrisis.
Overdreven natuurlijk.
Toen ik het ministerie belde, werd de telefoon nog gewoon opgenomen – of de blackberry, moet ik zeggen. Het hele ministerie heeft inmiddels een blackberry.
Ik vroeg of mijn offerte voor een onderzoeksproject was goedgekeurd.
Ja, die was goedgekeurd. Het contract zou die dag nog de deur uit gaan.
Mooi.
Een week later zou een Amerikaanse collega komen en ik moest de man wel kunnen betalen.

Een paar dagen daarna belde de ambtenaar me terug.
Een kleine kink in de kabel.
Bleek dat de minister het contract moest tekenen.
Nou ja, en die was dus druk met andere zaken. Zoals je begrijpt.
Ik begreep.
Dus de minister moet tegenwoordig ook voor zo’n klein contract tekenen?
Ja, die regels waren recent aangepast, vertelde de ambtenaar.
Aha.
Moet ik dan ook de minister bellen om een parkeerplaats te reserveren voor de volgende vergadering? Even theoretisch dan, want ik kom met de vouwfiets.
Ha ha ha, lachte hij.
Ja, lach er maar om, zei hij vervolgens.
Het land wordt onbestuurbaar, zei ik.
Nadat we opgehangen hadden keek ik even op internet wie ook alweer de minister was op dat ministerie.

Vandaag puzzelde ik aan een noodscenario voor mijn Amerikaanse collega.
Toen kwam een email binnen van de financiële afdeling van het ministerie.
De minister had zojuist mijn contractje getekend.
Prachtig.
Ik pakte de telefoon en belde naar de blackberry van mijn ambtelijk contactpersoon om de zaak in gang te zetten.
Ik werd doorgeschakeld naar de secretaresse.
Ja, nee, die meneer was er niet.
Nee, volgende week ook niet. Januari pas weer.
Hij had nog verlofdagen over en die moesten op voor het einde van het jaar.
Lijkt me ook.

De kabinetscrisis is inmiddels voorbij. Gelukkig kunnen de gevestigde instituties het prima alleen af, qua onbestuurbaarheid.

4.
Iemand mailde me het bericht op Bicat dat Kiers dood zou zijn.
Kiers, mijn liefste reageur.
Heel even maakte ik me echt zorgen.
Dat was een fijn moment.
Ik ben niet goed in me zorgen maken, behalve als het om mensen gaat van wie ik hou.
Hij is niet echt dood, natuurlijk.
Toch is het droevig dat de Kiers as-we-know-him niet langer onder ons is.
Dag lieve jongen.

5.
Beloofd is beloofd, er verschijnt nog een vervolg op Fractal.
Tot dat moment heb ik het woord ‘binnenkort’ op de zwarte lijst geplaatst, net boven ‘druk.’

Morele superioriteit

Toen ik de ingang van het Centraal Station naderde moest ik fors remmen om een mevrouw in een jasje van GroenLinks niet omver te rijden. Ze hief eerst haar handen op, alsof ze zich overgaf, en bood me daarna een folder aan. Ik bedankte daarvoor.

In de hal stond een heel peloton aan mensen in gelijkgekleurde jassen. Koffiemelkkleurig. Niet echt een geschikte kleur voor een politieke partij, maar in ons weelderige electorale aanbod worden de kleuren schaars. Op een gegeven moment is zelfs toiletverfrisserblauw al vergeven. Toen ik de eerste koffiemelkkleurige jas naderde stak deze zijn hand uit in mijn richting. Ik bedankte weer. Toen pas zag ik dat de jongen me geen politieke overtuiging wilde aanreiken, maar iets dat volgens de verpakking een Cracotte heette. Een soort koekje.

Ik nam de roltrap naar de galerij boven de stationshal. Er stond een lange rij voor het stembureautje. Het bureautje bestond uit een eenzame stemcomputer en een tafel met daarachter drie adolescenten en een kale man van middelbare leeftijd. Het oogde breekbaar en aandoenlijk, democratie.

In het midden van de hal stond een jongen naast een grote berg dozen vol Cracottes. Met een grote lach en brede gebaren deelde hij ze uit aan de passerende forensen, als een Prins Carnaval die snoep strooit.

De rij stokte omdat de kale man begonnen was aan een langdurige instructie van de drie adolescenten. Blijkbaar deden ze iets niet goed. De mensen in de rij keken op hun horloge. Ik ook.

Voor me namen twee jongens, beide midden twintig, de campagne nog eens door. Op een gegeven moment draaide een van hen zich om.
    ‘Wat gaat u stemmen, meneer?’ vroeg hij.
    Beleefd en brutaal tegelijk – ik schoot in de lach en vroeg of hij een exit-poll deed.
    ‘Nee, u bent de eerste aan wie ik het vraag.’
    ‘Aha. Wat stem jij?’ vroeg ik, om uitstel te winnen. Ik had na eindeloos getwijfel dan toch maar besloten om PvdA te stemmen. Dat was geen keuze die ik met trots wilde verkondigen.
    ‘VVD,’ zei de jongen op verslagen toon . ‘En u?’
    ‘PvdA.’ 
    ‘Ach nee,’ zei de jongen hoofdschuddend.
    Ik haalde verontschuldigend mijn schouders op.
    ‘Waarom nou toch?’ vroeg hij.
    Het eerste argument dat me te binnen schoot was dat ik voor afschaffing van de hypotheekrenteaftrek ben. Ik gooide er ook iets achteraan over subsidie aan de rijken. 
    ‘O ja,’ schamperde hij. ‘Huurhuis of koophuis?’ 
    ‘Koophuis,’ zei ik. Iets te triomfantelijk. 
    ‘Hou toch òp,’ zei de jongen ongelovig. Hij draaide zich weer om.
    ‘En ik heb net een nòg duurder huis gekocht,’ zei ik tegen zijn rug. 
    Daarna voelde ik me een beetje vies. Morele superioriteit is zoiets als masturberen in het bijzijn van anderen. Het is niet iedereen gegeven.

Een paar dagen eerder vertelde ik aan een vriend dat ons nieuwe huis in een mooi en truttig buurtje lag. De buurtvereniging was zeer actief, vooral met het tegenhouden van een daklozenopvangcentrum. Schandalig natuurlijk, zei ik.
    ‘Ja,’ zei mijn vriend. ‘Maar voor jullie is het een ideale combinatie: je kunt je moreel superieur voelen aan de buurtgenoten en tegelijkertijd worden mooi de junks uit je straat geweerd.’
    Toen mijn vrouw en ik door de buurt wandelden zagen we posters tegen het opvangcentrum en voor linkse partijen. Daarna voelde ik me een beetje vies.

De rij naar het stembureautje schuifelde langzaam verder. Beneden op de stationshal werden in een moordend tempo Craccottes uitgedeeld. De opkomst van forensen was hoog. 

Een paar meter achter de tafel van het stembureautje, met goed zicht op de schuifelende rij, had een NS’er in een reflecterende hesje zich opgesteld. Hij pelde de verpakking open van een Cracotte, nam een hap en aanschouwde traag kauwend het geheel. Als je wat te knabbelen hebt is democratie best uit te houden.

(Terzijde: Het vervolg op Fractal volgt binnenkort.)

Fractal

Vakgroepoverleg. Ik schuifel achter mijn collega’s naar binnen. Meteen na de deur staat een vreemde man. Grote buik, bretels en oorbel. Hij kijkt opgewekt en geeft iedereen die binnenkomt een hand.
Als ik aan de beurt ben, voel ik hoe mijn hand verdwijnt in een soort barbapappa-achtige vleesmassa aan het uiteinde van zijn arm.
Ik kijk hem aan en wacht tot hij zich voorstelt.
Op zulke momenten besef ik dat ik niet weet wat de etiquette voorschrijft over wie zich aan wie moet voorstellen. Ik neem me steeds voor het betreffende voorschrift toch eens na te vragen. Tijdens deze overwegingen blijkt de man zijn naam genoemd te hebben, die ik dus niet heb geregistreerd. In de ergernis die daarop volgt vergeet ik meteen dat ik van plan was om nu eindelijk eens het voorschrift na te vragen. En vervolgens vergeet ik waar ik me eigenlijk aan ergerde. Als ik aan de vergadertafel ga zitten, is er van het voorval niet meer over dan een echo van ongemakkelijkheid.
Dit patroon werkt al jaren prima voor me. Je hoeft geen incestslachtoffer te zijn om de vruchten te plukken van selectief geheugenverlies.
De man overhandigt mij een brochure over RSI, een blaadje met Dos en Don’ts en een folder met de titel Vergeet je lijf niet.
Ik vergeet mijn lijf regelmatig. Het zijn mijn gelukkigste momenten. Een bestaan zonder zwaartekracht.

De professor opent de vergadering.
‘Ik geef meteen het woord aan onze bezoeker, euh,’ hij buigt voorover en bestudeert een moment zijn aantekeningen. ‘Han van Brummelen.’
‘Nou, ik ben dus Han van Brummelen,’ zegt de man. Hij kijkt even lachend rond. Niemand reageert.
‘Ik heb jullie zojuist enkele papieren gegeven over ons Arbo-beleid. En ik zal het maar meteen zeggen, het spijt me heel erg, maar ik doe niks.’
Weer kijkt hij lachend rond, alsof hij iets ondeugends heeft gezegd.
Mensen bladeren gelaten door de brochures, ondertussen kauwend op broodjes kaas en corned beef. Deze keer geen cervelaat.
‘Ja, ik zeg het maar zoals het is. Wat ik bedoel is: Jullie werken hier. Jullie moeten het dus doen. Ik kan jullie alleen maar helpen met advies.’

Ik kijk naar Han van Brummelen en herinner me de opening van de cursus met de Mannen van Miljard. Mijn baas, een Britse hoogleraar en ik hadden ons voorgesteld. Daarna hield de Britse hoogleraar een omstandig verhaal over de opzet van de cursus. ‘Ik zal heel eerlijk zijn,’ zei hij. ‘Wij gaan jullie niet vertellen hoe het moet. Jullie moeten het doen. Wij kunnen jullie alleen faciliteren.’ Ook hij zei het lachend, alsof het ondeugend was. Ook toen reageerde niemand.
Ik ben in een soort fractal beland. De schaal is met negen nullen vergroot, maar het patroon is precies hetzelfde.

Wordt vervolgd.

Proberen het water te vergeten

Een jonge collega die ik heb jarenlang heb begeleid stapte mijn kamer binnen.
‘Ik heb, euh, nieuws,’ zei hij.
Ik trok mijn wenkbrauwen op.
Hij had een nieuwe baan. Bij een adviesbureau.
Ik slikte een golf van teleurstelling weg. Hij was een ideale collega. Competent en opgewekt. Om een of andere reden is het voor wetenschappers moeilijk om beide te zijn. Of een van beide.
Ik zei dat ik blij voor hem was, maar dat ik het ook heel jammer vond.
Hij ook, zei hij.
Die zin hing even tussen ons in.
Ik herinnerde me hoe het mijn vrouw had dwars gezeten dat niemand bij haar vorige werkgever had gezegd het jammer te vinden dat ze wegging, toen ze aankondigde dat ze een nieuwe baan had.
Ik herhaalde nog eens dat ik het jammer vond. Kut zelfs. Het kon ook klote zijn geweest.
Even later lukte het me om zonder overmatige acteerinspanning te delen in zijn enthousiasme over zijn nieuwe baan.

Toen ik weer alleen was in mijn kamer dacht ik aan hem en aan een andere collega die ook vertrekt en ik werd overvallen door verontwaardiging. Wat dachten ze wel. Waren we soms niet goed genoeg. Alsof het allemaal zo geweldig was bij dat adviesbureau. En wat me nog het meest boos maakte, was de gedachte dat ze gelijk hadden door weg te gaan.
Het was een onthutsend intiem moment tussen mij en mijn woede.
Ik knaagde langdurig op de dop van een viltstift, wachtend op de terugkeer van iets dat beroepsmatigheid genoemd kon worden.

Ik liep naar mijn baas, die het nieuws ook net had gehoord.
‘Kut hè,’ zei ik. Het kon ook klote zijn geweest.
Mijn baas knikte, met een klein lachje. Hij zei dat hij een rouwproces doormaakte.

Terug op mijn kamer herinnerde ik me een passage uit Walters De Hondenkoning. Een van de personages citeert een scène uit de film Jaws. De sheriff van het eiland waar het verhaal zich afspeelt haat water. Iemand vraagt hem waarom hij in vredesnaam op een eiland woont als hij zo’n hekel heeft aan water. De sheriff antwoordt: “It’s only an island if you look at it from the water.”
Mijn vertrekkende collega’s dwongen me vanaf het water te kijken.

De dag erna, toen de routine alweer elke emotionaliteit had afgevlakt, ik bedoel ik knaag elke dag langdurig op de doppen van viltstiften, kreeg ik het nieuws dat mijn aanvraag voor een groot Europees project was goedgekeurd.
Ik zag dat mijn baas er was en ging zijn kamer binnen.
Ik zei dat ik goed nieuws had.
Hij gooide wanhopig zijn armen de lucht in en zei: ‘Je gaat ook weg.’
Ik keek hem even ontsteld aan en zei toen: ‘Dat is toch geen goed nieuws?’
‘Ow,’ verzuchtte hij. ‘Zei je goed nieuws?’
Nee, vooruit, dat project was best goed nieuws.
Hij was nog in de rouw.
En ik probeerde het water te vergeten.

In media res

‘Ga je nog iets schrijven?’ vroeg mijn vrouw.
Ik zei dat ik het wel van plan was.
‘Waarover?’
Wist ik nog niet.
‘Waarom schrijf je niet een stukje over dat ik zo lief ben,’ stelde mijn vrouw voor.
Ik aaide over haar donkere krullen en zei dat mensen dat toch niet interessant zouden vinden. Ik zei er snel achteraan dat ik er wel heel blij mee was. Hoor.
Ze haalde haar schouders op en draaide zich terug naar haar laptopscherm. ‘Wat maakt het nou uit wat andere mensen er van vinden,’ zei ze, terwijl ze door haar email klikte.
Daar had ik geen antwoord op.
Er lag me iets over ijdelheid op de lippen, maar mijn stomheid duurde iets te lang om nog op ironie te kunnen terugvallen.

Dus.
Mijn vrouw is heel lief.
Dan weet u dat.

Punt. Het voelt onwennig, maar ik ga hier ophouden. Korter moet het. Morgen weer verder. Ja, u leest het goed: morgen. En later deze week nog het vervolg over mijn avonturen met de Mannen van Miljard. Recent heb ik enkele dagen met hen in een peperduur hotel gezeten, rond een elektrisch kacheltje.

Een kleine mol

Na een paar dagen trok de moedeloosheid weg.
Moedeloosheid blijkt heel vermoeiend te zijn.
Misschien is het een kwestie van oefening.

Op donderdag beëindigde ik het hoorcollege voortijdig, omdat ik naar een lezing van Grunberg wilde. Ik overwoog dat te vertellen aan de honderdveertig eerstejaarsstudenten, maar kwetsbaarheid is niet mijn sterkste punt. Om dezelfde reden trek ik voor elk hoorcollege een pak aan.

Vanaf het station fietste ik naar de boekhandel in het Haagse stadhuis. Ik kocht Tirza, het nieuwe boek van Grunberg, en stapte in de lift naar de tiende verdieping.

Aan een statafel, tegenover twee vrouwen, las ik de eerste pagina’s. De ene vrouw zei tegen de andere dat bij dit soort gelegenheden vooral vrouwen van boven de veertig kwamen. Het klonk afkeurend, maar het kon ook ironie zijn geweest. Bij sommige mensen valt dat samen. Ik keek naar de vrouw. Overmatig gebruik van de zonnebank had haar leeftijd ontraceerbaar gemaakt. Het kon een oudere vrouw zijn die probeerde jonger te lijken – of een jonge vrouw die er uit zag als een oude vrouw die probeerde jonger te lijken. Als uiterlijke verzorging bedoeld is om de werkelijke leeftijd te maskeren, dan was de vrouw daarin geslaagd.

Ik las de eerste bladzijden van Tirza. Ze waren een beetje teleurstellend. Te gewoon. Ik had jarenlang gewacht op een boek van Grunberg met een normale hoofdpersoon, maar ik blijk toch minder geïnteresseerd te zijn in normale personen dan ik dacht.

Na dertien pagina’s bleef ik hangen bij deze zin: “Ergens moesten ambities in uitmonden.” Op zich geen bijzondere zin, maar ik was nog herstellend van mijn moedeloosheid – en die draaide om ambities, realiseerde ik me.

Jarenlang weigerde ik het woord ambitie op mezelf toe te passen. Ik liet het me aanleunen als andere mensen mij ambitieus noemden. Me laten aanleunen is een van mijn gaven. Valse bescheidenheid is een andere. Ik zoek nog een beroep waarin die gaven tot volle bloei kunnen komen.

Een kort overzicht:
Ik wil een vrouw.
Ik wil een kind.
Ik wil een omhoogvallende baan – waarbij ‘willen’ in dit geval betekent: ik verzet me er niet tegen.
En nu ook nog een boek.

Blijkbaar heb ik ambities. En die moeten ergens in uitmonden, stond op pagina 13 van Tirza.

Grunberg las het eerste hoofdstuk voor.
Het bouwde langzaam op. Na een half uur was ik verkocht.
Ik had terecht gewacht op een normale hoofdpersoon.

Na afloop sloot ik aan in de rij om mijn boek te laten signeren.
Toen ik aan de beurt was, stak ik mijn hand uit.
Arnon moest zijn pen overnemen met zijn linkerhand om me de hand te kunnen schudden.
‘Hallo,’ zei ik.
‘Hallo,’ zei Arnon.
Hij had zeer zelfverzekerd voorgelezen en de stupide vragen uit het publiek beantwoord, maar nu deed hij me ineens denken aan een kleine mol wiens ogen maar niet willen wennen aan het daglicht.
Ik vroeg: ‘Zou u willen schrijven: Ergens moeten ambities in uitmonden.’
‘Heel goed,’ zei Arnon – en hij kraste in twee seconden de tekst op de titelpagina.

[[popup:IMG_2293.jpg:(thumbnail)::center:0]]

Toen ik buiten kwam, duurde het even voor ik weer aan het daglicht gewend was.